31619 |
onderkapper, nietenkapper |
kapbeiteltje:
kap˱bęjtǝlkǝ (Q018p Geulle)
|
Soort beitel waarmee men onder de hoefnagel een kleine uitholling in de hoef maakt, om daarin de omgebogen niet te slaan. Zie ook afb. 233. [N 33, 373; N 33, 380]
II-11
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlup (Q018p Geulle),
onderste lip:
ongerste lup (Q018p Geulle)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
25509 |
onderoven |
ovenbed:
ǭvǝbɛt (Q018p Geulle)
|
De ruimte beneden in de oven. Deze onder-oven heeft zowel in het bakhuis als in de bakkerij verschillende gebruiksmogelijkheden. De as wordt erin geborgen en eventueel wordt het hout erin gedroogd. Soms functioneert deze ruimte als rijsplaats voor het brood. Aardappelen kunnen erin bewaard worden evenals rapen, wortelen en bieten. Zelfs broedgrage hennen worden erin opgesloten (Weyns 68). De informant van Q 97 vermeldt nog de functie van "weegplaats voor fruit" voor deze onveroven, waarvan de informant uit L 269a zegt dat die zes vierkante meter groot is. Zie afb. 10. [N 29, 5a; N 29, 5b; monogr.]
II-1
|
30281 |
onderregel |
onderdorpel:
oŋǝrdørpǝl (Q018p Geulle)
|
De onderste horizontale plank van de vergaring van een paneeldeur. [N 55, 26d; monogr.]
II-9
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
ongerrok (Q018p Geulle)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33065 |
onderste band van de schoof |
onderste band:
øŋǝrstǝ [band] (Q018p Geulle)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22a]
I-4
|
31712 |
onderste handvat |
(onderste, korte, klein(e), voorste) kruk:
krøk (Q018p Geulle)
|
Het onderste handvat van de steel van de zeis, dat in de rechterhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het korte handvat van model A, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de gegevens opgenomen omtrent de localisatie van model B, waarvan het onderste handvat in de kromming van de steel zit of waar dit handvat lang en T-vormig is. Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het bovenste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (onderste, korte, kleine, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A2 en B2.' [N 18, 67c; N C, 3b2; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|
26523 |
onderstel |
onderstel:
oŋǝrstɛl (Q018p Geulle)
|
Het geheel van drie poten en een blad van een spinnewiel. [N 34, B3]
II-7
|
27891 |
ondersteunen |
stijpen:
stipǝ (Q018p Geulle)
|
Een muur onderschragen met een stut of schoor. Zie voor de fonetisch niet gedocumenteerde vormen het lemma 'Muur'. [N 31, 48a; monogr.]
II-9
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
juffrouw (Q018p Geulle),
onderwijzeres:
òngerwiezeres (Q018p Geulle)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|