18827 |
bezorgd |
ongerust:
ōngerös zin (Q018p Geulle)
|
ongerust zijn, vol kommer en zorg zijn (d) [betusseld, betimperd, zorg hebben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25654 |
bezorgen |
bezorgen:
bǝzørgǝ (Q018p Geulle)
|
Brood thuis bezorgen. Het woordtype "kremeren" duidt op het feit dat het brood niet door de rondbrenger gebakken is maar dat het door een grote bakkerij of broodfabriek geleverd wordt. Een eventueel opgegeven object "brood" wordt niet gedocumenteerd. [N 29, 99a, N 29, 99b; N 29, 100 add.; monogr]
II-1
|
19298 |
bezwaarlijk |
bezwaarlijk:
bezjwarlik (Q018p Geulle),
kwalijk:
kwallik (Q018p Geulle)
|
zwaar vallend [bezwaarlijk, kwalijk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18009 |
bezwijming |
onmacht:
onmach (Q018p Geulle)
|
Bezwijming: flauwte, onmacht (kwalijkte, kwalijkvaart, zwijm, zwijmel). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
23668 |
biddag |
bededag:
baedaag (Q018p Geulle)
|
Een dag van aanbidding van het Allerheiligste in de loop van het jaar, per parochie verschillend [biddag, bèèjdaag?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23200 |
bidden |
zich beden:
zich baeje (Q018p Geulle)
|
Bidden, beden, zich beden [bidde, bèèje, zich bèèje, zich bèëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23665 |
bidstond |
bede-uur:
bae-oer (Q018p Geulle)
|
De aanbidding van het Allerheiligste. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23383 |
biechtstoel |
biechtstoel:
beechstool (Q018p Geulle)
|
De biechtstoel, het meestal houten optrekje waarin de priester biechthoort [biech(t)sjtool?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēs (Q018p Geulle)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33249 |
bietenloof, bladerkroon |
krotenblader:
krutǝblār (Q018p Geulle)
|
De bladeren van de bietenplant. [N 12, 46; L 30, 34b; monogr.; add. uit N 12, 48]
I-5
|