17832 |
rusten |
rasten:
raste (Q018p Geulle)
|
Rusten: rust houden na arbeid of vermoeienis (schoven, schoften). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
21708 |
rusthuis |
oudemannetjeshuis:
awtmennekeshoes (Q018p Geulle)
|
een instelling waar oude mensen kunnen wonen en/of verzorgd worden [oude-mannenhuis, pekenshuis] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28553 |
rustperiode in de winter |
winterzit:
węjntǝrzet (Q018p Geulle)
|
Periode van inactiviteit der bijen tijdens de winter. Met uitzondering van de darren overwintert het gehele bijenvolk. Een slaap is het niet te noemen. Er wordt namelijk wel voedsel opgenomen en verteerd, zij het in uiterst kleine hoeveelheden. Er zit ook enige beweging in de tros bijen. Hoe kouder het wordt, hoe dichter de bijen opeendringen. In het midden zit de koningin, omringd door een aantal jonge bijen. [N 63, 54a; N 63, 54b]
II-6
|
18119 |
ruw |
schraal:
sjraal (Q018p Geulle)
|
Ruw worden van handen en gewrichten (schraap, verharen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
31801 |
ruw, gezegd van gezaagd hout |
ruw:
rūw (Q018p Geulle)
|
De ruwheid van het oppervlak van gezaagd hout wordt veroorzaakt door de al dan niet slecht afgestelde zaagtanden van het zaagblad. Wanneer een plank onvoldoende diep uitgeschaafd was, zei men in Bilzen (Q 83): de zeeg staat nog derin (dǝ zē̜x stēt nǫx tręn). [N 53, 29b]
II-12
|
21364 |
ruw, hard |
hel:
hel (Q018p Geulle),
ruw:
roe (Q018p Geulle)
|
zonder fijn gevoel, hard [rouw, ruw] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
29731 |
ruwe stenen |
zonnebrikken:
zǫnǝbrekǝ (Q018p Geulle)
|
In de zon gedroogde, maar nog niet gebakken stenen. In de zon gedroogde stenen werden soms gebruikt voor binnenmuren. Voorwaarde was dat ze niet met water in aanraking kwamen. Volgens de invuller uit Q 83 waren de stenen voldoende gedroogd, wanneer zij wit uitsloegen. Men zei dan: de stenen zijn wit (d\ stēn zen wet). [N 30, 53c; N 98, 107; N 98, 164; monogr.; S 37 add.; N 31, 14 add.]
II-8
|
21292 |
ruzie |
herrie:
herrie (Q018p Geulle),
ruzie:
ruzie (Q018p Geulle)
|
een luidruchtige woordenstrijd, onenigheid die door praten of schreeuwen tot uitdrukking komt [ruzie, ravelleke, poepelderij, kadij, twist, ruzing, kerwel, actie, piekenpoek] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21291 |
ruzie maken |
herrie maken:
herrie maken (Q018p Geulle)
|
ruzie maken [kakelen, puken] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
23321 |
sacristie |
gerfkamer:
gerfkamer (Q018p Geulle),
sacristie:
sacristie (Q018p Geulle)
|
Het tegen de kerk aangebouwde vertrek of gebouwtje, waar de priester en de dienaren zich voor de dienst gereedmaken [gerfkamer, sakristij, sacristie?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|