e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
scherp inhebben (het) scherp inhebben: sxɛrp enhøbǝ (Geulle) Spijsverteringsstoornis die ontstaat doordat de koeien met het voedsel scherpe voorwerpen als stukjes ijzerdraad, spijkers en spelden opnemen. Wanneer deze scherpe voorwerpen in de netmaag terechtkomen, kan er een ernstige spijsverteringsstoornis ontstaan. De dieren herkauwen niet meer, nemen geen voedsel meer op en hebben een lichte trommelzucht. Omdat de netmaag slechts door het middenrif van het hart en hartenzakje gescheiden is, kunnen scherpe voorwerpen gemakkelijk daar terechtkomen. Ze veroorzaken dan een ernstige etterige ontsteking die kan leiden tot de dood van het dier. Zie ook het lemma ''scherp inhebben (ijzer)'' in wbd I.3, blz. 471-472. [N 3A, 93; A 48A, 53] I-11
scherp luisteren scherp luisteren: sjerp loestere ? (Geulle) [N 84 (1981)] III-1-1
scheukpaal schuurpaal: sxūrpǭl (Geulle) Een paal in de weide waaraan het vee zich kan schuren. [N 14, 69; S 31; monogr.] I-11
scheut oog: ǫu̯x (Geulle), scheut: šø̄t (Geulle) Uitspruitsel van een plant, inzonderheid de aardappel. Vaak is er een meervoud gevraagd of opgegeven; vaak ook zijn de enkelvoudsvormen gelijk aan de meervoudsvormen. Alleen wanneer uitdrukkelijk de meervoudsvormen werden gevraagd en opgegeven, zijn deze ook hier opgenomen. Bij de verkleinwoorden onder het type scheutje is het ondoorzichtig of het om het grondwoord scheut of schot gaat. Kien moet begrepen worden als een contaminatie van kiem (voor de klinker) en kijn (voor de slotmedeklinker). Zie ook het lemma Uitlopers Van Kuilaardappelen. [N M, 16a; JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 1u, 120; L B2, 282; S 17; S 31; monogr.; add. uit L 30, 39; S 22] I-5
schietbeitel hakbeitel: hak˱bęjtǝl (Geulle) Houtbeitel met een vrij dik en smal beitelblad, dat aan de voorkant een smalle, schuingeslepen zijde heeft. De schietbeitel wordt gebruikt voor het kappen van smalle gaten, bijvoorbeeld voor houtverbindingen. Zie ook afb. 66. [N 47, 11d; N 53, 38; monogr.] II-12
schietgebed(je) schietgebed: sjeetgebed (Geulle) Een schietgebed(je), stootgebed. [N 96B (1989)] III-3-3
schietlood schietlood: šetlǫat (Geulle), šētlut (Geulle) Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand bepaalt. Zie ook afb. 29. In Q 19 kende men ook een schietlood dat bestond uit een koperen of messing cilinder, het lood, met afschroefbare kop. De losse kop diende om het koord te bevestigen. Het koord werd door het gaatje in de kop gestoken en aan de onderzijde met een knoop vastgezet. Wanneer de kop dan op het schietlood was geschroefd, zat deze knoop dus in de cilinder. Het koord ging daarna door het midden van een vierkant, beukehouten klosje dat anderhalve millimeter dikker was dan de diameter van het schietlood. Om te meten of iets loodrecht stond, plaatste men klos en lood samen bovenaan tegen het werk en liet vervolgens het koord voorzichtig vieren tot het lood zonder te zwaaien onderaan het te stellen werk kwam. Het dikteverschil tussen het klosje en het lood moest ervoor zorgen dat het lood bij de juiste stand net vrij hing. In Q 83 gebruikte men schietloden 'met een korte of een lange koord' ('męt˱ ǝn kǫtǝ ǫf˱ ǝn laŋ kuǝt'). [N 30, 11a; N 30, 11b; monogr.] || Een met een loden gewichtje verzwaarde draad, waarmee men de loodrechte stand van een werkstuk bepaalt. Zie ook afb. 111 en het lemma ɛschietloodɛ in Wld II.9, pag. 57 en Wld II.11, pag. 63.' [N 50, 23b; N 53, 194; monogr.] II-12, II-9
schietmasker schietmasker: šētmaskǝr (Geulle) Het schietmasker, officieel het "penschietmasker" genoemd, is een dikke, stalen pijp, ongeveer 20 cm lang, aan een uiteinde voorzien van een slagpinsysteem. Met de slagpin wordt een patroon tot ontploffing gebracht, die een holgeslagen pin uit de pijp drijft. De pin dringt door de schedel van het slachtdier heen in de hersenen. Voordat het schietmasker in gebruik kwam (volgens de respondent van L 321 wordt het schietmasker gebruikt sinds ¬± 1920), gebruikte men onder andere een apparaat met behulp waarvan een kogel door de schedel werd geschoten. Een dergelijk apparaat waarmee een kogel wordt afgeschoten is zonder meer gevaarlijk voor de omstanders. Het schietmasker is het veiligst en ook het meest bedrijfszeker. Het dankt de naam aan het feit dat het vroeger voorzien was van leren lappen die de ogen van het dier bedekten om te voorkomen dat het angstig werd. Een primitieve voorganger van het schiet-masker is een holle pijp met een uitstekend handvat dat de helper van de slachter vasthoudt. Laatstgenoemde slaat met een hamer een pin die zich in deze buis bevindt door de schedel van het slachtdier. Zie afb. 4.1 [N 28, 5d; monogr.] II-1
schil van een vrucht schil: schil (Geulle) De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)] I-7
schild schild: šelt (Geulle) Elk van de twee driehoekige dakzijden van een schilddak. [N 4A, 23b; N 32, 48 add.] II-9