30252 |
sponning |
rabat:
rābat (Q018p Geulle)
|
Groef of keep waarin de kant van een plank van een raam of deurlijst wordt opgesloten, schuivend bewogen kan worden, of waartegen hij kan aanslaan. [N 55, 11a-c]
II-9
|
31841 |
sponningschaaf |
diepteschaaf:
dēptǝšāf (Q018p Geulle),
rabatschaaf:
rabatšāf (Q018p Geulle),
sponningschaaf:
spǫneŋšāf (Q018p Geulle)
|
De smalle schaaf die gebruikt wordt om sponningen te steken of te verdiepen. Zie ook afb. 39. Er bestaan verschillende uitvoeringen van de sponningschaaf. Zo kan de breedte van de zool en beitel variëren en is er bij sommige modellen een breedte- en eventueel ook een dieptegeleider aangebracht. Zie ook het volgende lemma. De sponningschaaf zonder geleider wordt doorgaans boorschaaf genoemd. Hij wordt gebruikt om reeds geschaafde sponningen te vergroten of te verdiepen. [N 53, 63a-b; N 53, 64; N 53, 66; N G, 37a; monogr.]
II-12
|
19806 |
spons |
spons:
spons (Q018p Geulle),
en leren lap
spons (Q018p Geulle)
|
spons om ruiten mee schoon te maken [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
31856 |
spookschaaf |
spookschaaf:
spōkšāf (Q018p Geulle)
|
Klein, langwerpig schaafje, vroeger van hout, nu van ijzer, met twee handvatten en een schaafbeitel die door middel van twee schroeven in de gewenste stand wordt gebracht. De spookschaaf dient om hol- en bolvormige stukken glad te schaven. Zie ook afb. 49. De spookschaaf wordt door verschillende houtbewerkende beroepen gebruikt. De kuiper schaaft er bijvoorbeeld de buitenwand van vaten mee glad, terwijl de wagenmaker er wielspaken en andere gebogen oppervlakken mee bijwerkt. [N 53, 77; N E, 45a; N G, 38b; A 32, 3a-b; monogr.]
II-12
|
31135 |
spoorleer, achtervoering |
hielvoering:
hilvōreŋ (Q018p Geulle)
|
Reparatiestuk dat in de schoen gezet wordt, als deze van binnen aan de hiel doorgesleten is. Aras II spreekt in een hoofdstuk over "andere voorkomende herstellingen" op pag. 310 als volgt over het "vernieuwen van spoorleders of achtervoering in lage schoenen": "Bij goedkoop confectieschoeisel komt deze herstelling zeer dikwijls voor, omdat daarin meestal mindere kwaliteit van voering wordt gebruikt. Om deze herstelling goed uit te voeren, wordt de voering zover ze versleten is van boven losgemaakt en naar onderen toe uitgesneden; de afgesneden kanten worden zo dun mogelijk aangeschalmd. Een nieuw stuk wordt gesneden, met opzijde een overslag van 1,5 cm en van onderen 1 cm. We schalmen deze kanten dun aan en van onderen knippen we er van achteren enkele stukjes uit in den vorm van een V, juist zoals soms bij een achteromrand wordt gedaan. Beide delen worden ingesmeerd met cementlijm, daarna ingeplakt en gestikt. Versleten inlegzolen moeten ook vernieuwd worden. [N 60, 233h]
II-10
|
18484 |
spoorleer, achtervoering [wld ii.10, p. 60] |
hielvoering:
hielvooring (Q018p Geulle)
|
Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
21160 |
spoorweg |
spoor:
sjpaor (Q018p Geulle)
|
een weg met rails waarover men wagens die mechanisch voortbewogen worden, laat lopen voor het vervoer van personen en goederen [spoorweg, route, ijzerenweg] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
28460 |
spoorwieltje |
spoorwieltje:
spōrwilkǝ (Q018p Geulle)
|
Een wieltje aan een handvat dat dient om draden in een kunstraat te bevestigen. [N 63, 15]
II-6
|
20449 |
spotnaam voor hoge hoed |
hondskooi:
de hondskow (Q018p Geulle),
ton:
de ton (Q018p Geulle)
|
hoed, hoge ~: spotbemaningen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
19359 |
spotten |
spotten:
sjpotte (Q018p Geulle)
|
de spot drijven met [spotten, spreeuwen, truten, zwanzen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|