20338 |
stiefouders |
stiefouders:
stēfau̯ərs (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
stiefouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20339 |
stiefvader |
stiefvader:
stēf˃vādər (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
stiefvader [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20342 |
stiefzoon |
stiefzoon:
stēf˃zōn (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
stiefzoon [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
19308 |
stiekem |
achterbaks:
achterbaks (Q018p Geulle),
geniepig:
geniepig (Q018p Geulle),
heimelijk:
heimelik (Q018p Geulle),
stiekem:
sjtiekem (Q018p Geulle)
|
boosaardige streken in het geheim bedrijvend [heimelijk, geniepig, gniep, stiekem] [N 85 (1981)] || niet laten blijken dat iets bekend is of plaats vindt, in het geheim dingen doend [stiekem, heimelijk, tersmuiks] [N 85 (1981)] || oneerlijk, achterbakse slinkse streken [linken, slenters, slingers, slenders, list, draaiers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34050 |
stier |
duur:
dȳr (Q018p Geulle)
|
Mannelijk, niet gecastreerd rund. [JG 1a, 1b; A 4, 12; Gwn V, 1; L 7, 46; L 14, 14; L 20, 12; R 3, 38; S 35; Wi 14; monogr.; add. uit N 3A, 15]
I-11
|
19327 |
stijfkop |
stijfkop:
sjtiefkop (Q018p Geulle)
|
iemand die zeer koppig is, die niet graag ongelijk toegeeft [stijfkop, werskop, stijloor, strekel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19328 |
stijfkoppig |
wars:
wèèrsj (Q018p Geulle)
|
niet gemakkelijk te bewegen een houding of opvatting te laten varen of ongelijk te bekennen, zeer koppig [stug, wers] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
27438 |
stijl |
stijl:
stīl (Q018p Geulle)
|
Het verticale deel van een kozijn waaraan de deur of het raam zijn opgehangen of waartegen deze aanslaan. Kozijnstijlen waren vroeger doorgaans van grenehout, tegenwoordig zijn zij ook van hardhout, metaal of kunststof. [N 55, 7a; monogr.]
II-9
|
30180 |
stijlvoetplaat |
grondbalk:
grōnt˱balǝk (Q018p Geulle)
|
De onderste regel van het raamwerk waarop de muurstijlen worden geplaatst. In Q 20 rustte de muurplaat op een gemetselde fundering die 'gezwel' ('gǝšw'l', mv. 'gǝšw'ldǝr') werd genoemd. [N 4A, 52d; monogr.; Vld]
II-9
|
30015 |
stijve mortel |
paardskeutelen:
pęǝskø̄tǝlǝ (Q018p Geulle)
|
Metselmortel waar weinig water in is verwerkt. Zie voor de fonetische documentatie van het woord '(spijs)' het lemma 'Mortel'. [N 30, 43a; monogr.]
II-9
|