e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geulle

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
tong tong: tong (Geulle), toŋ (Geulle), tòng (Geulle) De gemetselde afscheiding tussen twee rookkanalen in een schoorsteen. De term 'wang' (L 270) wordt doorgaans gebruikt voor de zijmuren van een uitgebouwd rook- en/of wasemkanaal. [N 32, 25c; monogr.] || tong [DC 01 (1931)] II-9, III-1-1
tong van een schoen tong: tong (Geulle) een strookje leer tussen de kleppen van een schoen [tong, lipje] [N 86 (1981)] III-1-3
toonbank toonbank: twanbank (Geulle) de winkeltafel waarop de waren worden getoond of gelegd [toog, toonbank, gaam, bank] [N 89 (1982)] III-3-1
torenhaan t hantje van dn taore?].: taorenhaan (Geulle) De haanvormige windwijzer boven op de torenspits [weerhaan, windhaan [N 96A (1989)] III-3-3
torenspits spits: spits (Geulle) De spits van de kerktoren; deze is meestal met leien bedekt. [N 96A (1989)] III-3-3
torenuurwerk torenklok: taoreklok (Geulle) Het uurwerk in de kerktoren, de torenklok [kerkklok, kerkuur?]. [N 96A (1989)] III-3-3
traag traag: traog (Geulle) niet snel reagerend; langzaam in het handelen [traag, lui] [N 85 (1981)] III-1-4
traag praten lijzen: lieze (Geulle), zeveren: zeivere (Geulle) traag praten [lijzen, zemelen] [N 87 (1981)] III-3-1
trant gang: gank (Geulle) gang: Wijze van gaan (gang, trant). [N 84 (1981)] III-1-2
traphoogte, verdiepingshoogte verdiepingshoogte: vǝrdēpeŋshø̄xtǝ (Geulle) De verticale afstand van de bovenkant van de vloer van een verdieping tot die van de daaropvolgende. [N 55, 90] II-9