23692 |
volle aflaat |
volle aflaat:
vollen aaflaot (Q018p Geulle)
|
Een volle aflaat. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25201 |
volle maan |
volle maan:
volle moan (Q018p Geulle)
|
schijngestalte van de maan: volle maan [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34304 |
volwassen, mannelijk varken (ongesneden) |
beer:
biǝr (Q018p Geulle),
bēǝr (Q018p Geulle)
|
De benamingen in dit lemma duiden op het volwassen, ongesneden, mannelijk varken. Opgaven voor het volwassen, ongesneden, mannelijk varken die beantwoorden aan de woordtypen berg en barg zijn verplaatst naar het lemma ''gesneden mannelijk varken'' (1.2.2). Zie afbeelding 1. [N 19, 7; RND 46 en 84; S 2; A 4, 4a; L 1a-m; L 20, 4a; L 37, 49d; L 14, 12; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
20313 |
volwassen, volgroeid |
volwassen:
volwasse (Q018p Geulle)
|
volwassen; volgroeid, de volle wasdom bereikt hebbend [volwassen, volslagen] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20174 |
voogd |
voogd:
voogd (Q018p Geulle)
|
iemand aan wie door de wet, de rechter of bij testament de taak is opgedragen om voor de belangen van de minderjarige kinderen te zorgen en hen te vertegenwoordigen i.p.v. de ouders [voogd, mommer, momber, mombaar, toeziender] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18963 |
voor de gek houden |
kloten:
klwatte (Q018p Geulle),
verneuken:
verneuke (Q018p Geulle)
|
op onschuldige of grappige wijze misleiden, voor de gek houden [foppen, kullen, vernachelen, verpieren, bekeukelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
23724 |
voorbidden |
voorbeden:
veurbaeje (Q018p Geulle)
|
Voorbidden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
30919 |
voorblad |
voorste:
vø̄rstǝ (Q018p Geulle)
|
Het voorste gedeelte van het overleer. Dit kan bestaan uit één deel, het voorblad, of uit twee delen, de neus en het voorblad, enzovoorts. In dit laatste geval is het voorblad dus niet het allervoorste gedeelte van het bovenleer, maar het deel dat op de bovenkant van de voet ligt, vlak achter de neus. Zie afb. 20. [N 60, 23; N 60, 21c]
II-10
|
18443 |
voorblad [wld ii.10, p. 24-25] |
voorste, het -:
het veurste (Q018p Geulle)
|
Het voorste gedeelte van het overleer: de neus met de vleugels (voerblad, voorst, veursten?) Zie tek. 23. [N 60 (1973)]
III-1-3
|
31942 |
voorboren |
voorboren:
vø̄rbǫarǝ (Q018p Geulle)
|
Met een dun boortje een gaatje boren, ten einde een geleiding te verkrijgen voor een dikkere boor of om te voorkomen dat het hout gaat splijten bij het spijkeren of schroeven. [N 53, 180b]
II-12
|