32943 |
vregelpaal |
koning:
køneŋ (Q018p Geulle),
treuil (fr.):
trøl (Q018p Geulle)
|
In de Kempen en in het zuid-oosten van het onderzoeksgbied wordt een tweede boom voor het vastzetten van het hooi op de kar gebruikt. Deze vregelpaal is (doorgaans draaibaar) onder in de bak van de hoogkar gemonteerd en loopt door het midden van het verzwaarde dwarse sluithout, de bril. Het bindtouw werd dan om deze vregelpaal heengeslagen en daarna werd deze door middel van een stok of knuppel, de vregelstok, aangedraaid. Zie ook de toelichting bij het lemma ''vregelstok'' en afbeelding 15. De foto''s van afbeelding 15 zijn genomen in Mechelen aan de Maas (Q 9). [N 17, 14a; JG 1d, 2c; monogr.]
I-3
|
32944 |
vregelstok |
vregelstek:
vręi̯gǝlstęk (Q018p Geulle)
|
De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.]
I-3
|
19341 |
vreugde |
blije zin:
blie zin (Q018p Geulle)
|
een gevoel van blijdschap in het algemeen [plezier, lol, vreugd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20294 |
vriend |
kameraad:
kammeraod (Q018p Geulle),
vriend:
vrund (Q018p Geulle)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
18852 |
vriendelijk |
leuk:
leuk (Q018p Geulle),
vriendelijk:
vruntelik (Q018p Geulle)
|
welgezind tegenover andere mensen, vriendelijk [gemeen, braaf] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20273 |
vriendin |
vriendin:
vriendin (Q018p Geulle)
|
vriend of vriendin in het algemeen [kameraad, gespan, makker] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
25200 |
vriezenx |
bakken:
bakken (Q018p Geulle)
|
vriezen [bieberen, bikken] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
jonggezel:
jonkgezel (Q018p Geulle)
|
vrijgezel; ongehuwde man [patriara, wicht, vrijgezel] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (Q018p Geulle),
wīs˃vrou̯ (Q018p Geulle),
wīs˃vroͅu̯ (Q018p Geulle)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
23276 |
vroegmis |
vroegmis:
vreumés (Q018p Geulle)
|
De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|