21589 |
wacht |
wacht:
wag (Q018p Geulle)
|
de taak om de kazerne te bewaken [vigilantie, wacht, faction] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
20440 |
wachthouden bij een dode |
waken:
waake (Q018p Geulle)
|
wachthouden bij een dode [waken] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17943 |
waggelen |
waggelen:
waggele (Q018p Geulle)
|
slingerend lopen [N 38 (1971)]
III-1-2
|
21162 |
wagon |
wagon (<eng.):
wagon (Q018p Geulle)
|
een spoorwagen [wagon, cabine] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
17845 |
wakker |
wakker:
wakker (Q018p Geulle)
|
Wakker: niet slapend (wakker, snuig). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19477 |
walm |
kwalm:
kwallem (Q018p Geulle),
walm:
wallem (Q018p Geulle)
|
dikke vettige damp of rook (walm, kwalm, blaak, zwalm, galm) [N 90 (1982)]
III-2-1
|
18692 |
wambuis |
wambuisje:
wemmeske (Q018p Geulle)
|
wambuis, kort tot het middel reikend overkledingstuk [wammes, buis, buist, sent] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25525 |
wan |
wan:
wan (Q018p Geulle)
|
De platte, aan één zijde iets uitgeholde, doorgaans van stro gevlochten korf met twee oren die men gebruikte voor het wannen met natuurlijke wind. Zie afbeelding 13. [N 14, 38a; JG 1a, 1b, 2c; R 3, 64; monogr.; add. uit N 14, 37]
I-4
|
17929 |
wandelen |
kuieren:
kuijere (Q018p Geulle),
trampelen:
trampele (Q018p Geulle),
wandelen:
wandele (Q018p Geulle)
|
Wandelen: gemakkelijk en zonder zich in te spannen gaan (wandelen, kuieren, kachelen, tuinen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24346 |
wandluis |
wandluis:
wandloes (Q018p Geulle)
|
wandluis, weegluis, het platte bloedzuigende insect dat zich overdag schuilhoudt in naden en spleten van houten vloeren enz. [wanlöws, platte pose, bertelemees] [N 26 (1964)]
III-4-2
|