22373 |
wip |
wip:
wip (Q018p Geulle)
|
Het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
22374 |
wippen |
wippen:
wippe (Q018p Geulle)
|
Op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
wits:
wets (Q018p Geulle)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
19306 |
wispelturig |
het op zijn heupen hebben:
⁄t op z⁄n heupe höbbe (Q018p Geulle),
wars:
wèèrsj (Q018p Geulle),
wispelturig:
wispelturig (Q018p Geulle)
|
nu eens kwaad, dan weer poeslief zijn [heupen] [N 85 (1981)] || steeds veranderend van stemming en doelstelling [hobbeleurig, wispelturig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25093 |
wisselen |
omzetten:
umzètte (Q018p Geulle),
wisselen:
wisselle (Q018p Geulle)
|
onderling veranderen; het een voor het andere nemen of geven (bijv. voor plaats) [wisselen, omzetten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
34143 |
wisselen van tanden |
breken:
brē̜kǝ (Q018p Geulle)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
23582 |
wisselende misgezangen |
wisselende gezangen:
wisselende gezange (Q018p Geulle)
|
De wisselende misgezangen [Introïtus, Graduale, Tractus, Alleluia, Sequentia, Offertorium, Communio]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25174 |
wisselvallig weer |
braggelen:
braggele (Q018p Geulle),
brakkele (Q018p Geulle),
kwakkelig (weer):
kwakkelig (Q018p Geulle),
kwakkelweer:
kwakkel waer (Q018p Geulle),
t weer staat te luimen]:
hoddelswèer (Q018p Geulle),
wisselvallig (weer):
wisselvallig waer (Q018p Geulle),
zemelweer:
zemel waer (Q018p Geulle)
|
lucht die regenachtig weer betekent [treuzellucht] [N 81 (1980)] || lucht die wisselvallig weer betekent [kwaklucht, knoeilucht] [N 81 (1980)] || niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)] || nu eens regenen, dan weer helder zijn, gezegd van het weer [N 81 (1980)]
III-4-4
|
32471 |
wissenmes |
witsensnijder:
wetsǝsnīǝr (Q018p Geulle)
|
Het -vaak sikkelvormige- werktuig waarmee de wissen worden gekapt. Zie ook afb. 261. [N 38, 6 add.; N 40, 9; monogr.]
II-12
|
33479 |
witte aalbes |
witte wiemeren:
witte wiemeren (Q018p Geulle),
witte wimeren (Q018p Geulle),
mv: -e
witte wiemere (Q018p Geulle)
|
[DC 13 (1945)]
I-7
|