24521 |
witte abeel |
witte canadas:
witte kanadas (Q018p Geulle)
|
De witte abeel, 15-18 m hoog, bladeren 8-12 cm, zijn grijsgroen aan de bovenzijde en kalkwit aan de onderkant (abeel, witbeel, kjeseboom, peppel, vlaming, witte canada, witte boom). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20575 |
witte kaas, wrongel |
fluitekaas:
fluitekjäes (Q018p Geulle)
|
hangop; Hoe noemt U: Een koud melkgerecht van karnemelk die men in een zak of in een doek opgehangen, heeft laten uitdruipen en vervolgens met melk en suiker aangemengd, opdient (hangop, hangebast) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33258 |
witte klaver, steenklaver |
steenklee:
stęi̯[klee] (Q018p Geulle)
|
Trifolium repens L. Een 5 tot 25 cm lange plant met kruipende stengels emn witte, later bruine, bloemhoofdjes, die van mei tot de herfst bloeien. Ook witte klaver wordt vooral als veevoeder en als dekvrucht geteeld, is eerder geschikt voor weiden dan voor maaien, maar stelt lagere eisen aan de grond. Zie ook de toelichting bij het lemma Klaver, Algemeen. Zie het lemma Klaver, Algemeen voor de fonetische documentatie van de woord(delen) klaver(-) en klee(-). [N 14, 83; monogr.]
I-5
|
20654 |
witte kool |
kabots:
kabotse (Q018p Geulle),
wit moes:
wit moos (Q018p Geulle)
|
witte kool, als plant of gewas [N Q (1966)]
I-7
|
24574 |
witte waterlelie |
lis:
-
lèsj (Q018p Geulle)
|
witte waterlelie [N 37 (1971)]
III-4-3
|
25529 |
witte, buitenlandse bloem |
witte bloem:
wetǝ blōm (Q018p Geulle)
|
De bakkwaliteit van bloem gemalen van harde tarwe is beter dan die van bloem ge-malen van zachte tarwe (Schoep blz. 7). Hetzelfde geldt voor de rogge. Omdat in het algemeen de buitenlandse tarwe en rogge harder zijn dan de inlandse, kan men zeggen dat de buitenlandse bloem een betere bakkwaliteit heeft dan de inlandse bloem. [N 29, 15b; N 29, 16]
II-1
|
18867 |
woede |
gift:
guf (Q018p Geulle),
woede:
woede (Q018p Geulle)
|
hevige boosheid [gift, gif, koleire, woede, horzel, frut] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21873 |
woeker |
woekerij:
wookerie (Q018p Geulle)
|
onwettige winst die verkregen is door misbruik te maken van de nood van iemand anders bijv. door te veel rente te vragen [woeker, woekerij, usure] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
17890 |
woelen |
schravelen:
(in bed)
sjraavele (Q018p Geulle)
|
Woelen: onrustig heen en weer bewegen (woelen, spollen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
24907 |
woensdagx |
goensdag:
goonsdig (Q018p Geulle)
|
de vierde dag van de week, woensdag [goensdag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|