21147 |
bovenstuk van een rijtuig |
imperiaal (<fr.):
Van Dale: imperiaal (<Fr.), II. zn., 1. zitgelegenheid boven op een auto- of omnibus, diligence enz.; - bak met lage rand, of een nekele rand of rekwerk op de kap van rijtuigen en motorvoertuigen, om daar koffers enz. te kunnen bergen.
impriaal (Q018p Geulle)
|
het bovenstuk van een rijtuig [imperiaal] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
30914 |
boventuig |
bovenwerk:
bōvǝwɛrk (Q018p Geulle),
schacht:
šax (Q018p Geulle),
tige:
tięx (Q018p Geulle)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen, het overleer. [N 60, 14; N 60, 15a; N 60, 6b]
II-10
|
18486 |
boventuig [wld ii.10, p. 23] |
bovenwerk:
bovewèrk (Q018p Geulle)
|
Het bovenste gedeelte van de schoen (boventuig, bovenwerk, bovenstuk?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
20140 |
box |
looprek:
lauprèk (Q018p Geulle)
|
toestel waarin men kinderen leert lopen [lei, stuik, looprek, loopwagen, loopkorf, loopmand] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
19406 |
braadpan |
braadketel:
braoketel (Q018p Geulle)
|
pot, metalen ~ met twee oren; inventarisatie benamingen (bròòjpan, bakpan); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
18953 |
braaf |
braaf:
braaf (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
braaf [DC 02 (1932)] || met een goed karakter, alles doend zoals het hoort [braaf, gief] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33654 |
braakliggen |
desolaat:
destǝlāt (Q018p Geulle)
|
Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.]
I-8
|
24501 |
braambes |
bramelen:
brommel (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle),
broomele (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle)
|
braambes [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
33295 |
braambessen |
bramelen:
brō.mǝlǝ (Q018p Geulle)
|
Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c]
I-5
|
24132 |
braamsluiper |
bramentaats:
bremetaatsch (Q018p Geulle)
|
Hoe heet de braamsluiper? [DC 06 (1938)]
III-4-1
|