18549 |
broekzak opzij |
broekentas:
brooketesj (Q018p Geulle)
|
broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20335 |
broer |
broer:
broor (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle),
brōr (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle),
door leerlingen v.e. lagere school ingevuld (9 - 10 jaar)
broar (Q018p Geulle)
|
broeder [DC 05 (1937)] || broer [DC 03 (1934)] || broer; mijn broer is achttien, mijn - twintig jaar; ± 10 jaar [DC 12a (1943)] || broer; mijn broer is achttien, mijn zuster twintig jaar; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20160 |
broers en zusters (coll. niet gebruiken |
kinder:
keͅŋər (Q018p Geulle)
|
zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
24948 |
bron |
bron:
bron (Q018p Geulle),
brón (Q018p Geulle),
kwel:
kwel (Q018p Geulle),
sprong:
sprunk (Q018p Geulle)
|
bron, natuurlijke opening in de grond waar water uit de grond opwelt [kwel, wel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
34342 |
bronstig |
breustig:
brø̄stex (Q018p Geulle)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
33864 |
bronstig, van merries |
rossig:
rø̜sex (Q018p Geulle)
|
Geslachtsdrift vertonend, gezegd van merries. Een hengstige merrie reageert op de aanwezigheid van de hengst met het optillen van de staart. Ze neemt herhaaldelijk een urirende houding aan, waarbij kleine hoeveelheden urine worden geloosd, terwijl de clitorisch ritmisch naar buiten wordt geperst. Bij de afwezigheid van de hengst zijn deze symptomen minder duidelijk of soms geheel afwezig. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 8, 42a en 44; N 8A, 2; monogr.]
I-9
|
20769 |
brood |
brood:
broid (Q018p Geulle),
brooïd (Q018p Geulle)
|
brood [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
25593 |
brood netten |
netten:
nętǝ (Q018p Geulle)
|
Het bevochtigen van de bovenzijde van deegbrood. De bedoeling van deze bewerking is om bij het bakken een mooie bruine korst te krijgen. [N 29, 40a; N 29, 30b; N 29, 39b; N 29, 40d; monogr.]
II-1
|
25613 |
brood uit de oven halen |
uitdoen:
utdǭn (Q018p Geulle)
|
Het brood uit de oven halen wanneer het gereed is. Een bij het woord opgegeven object "brood" is niet opgenomen. [N 29, 50; N 29, 49; OB 2, 2e; monogr.]
II-1
|
25655 |
broodkar |
broodkar:
brǭtkar (Q018p Geulle)
|
Kar waarmee de bakker of bakkersknecht het brood bezorgt. Vroeger gebeurde dat rondbrengen met de hondekar, aldus de informanten van L 292 en L 377. [N 29, 99b; monogr.]
II-1
|