25547 |
deksel van de baktrog |
moeldedeksel:
mōljǝndęksǝl (Q018p Geulle)
|
Op de baktrog ligt gewoonlijk een deksel dat voor het gebruik kan worden weggenomen en zo opgesteld dat er de gemaakte broden op kunnen rijzen (Weyns blz. 28). [Veldeke 20, 22]
II-1
|
34253 |
deksel van de karnton |
schijf:
šīf (Q018p Geulle)
|
Deksel met een opening voor de karnstaf. [A 7, 21; JG 1a, 1b; Ge 22, 38; N 12, add.]
I-11
|
20420 |
deksel van een doodskist |
deksel:
dèksel (Q018p Geulle)
|
het deksel van een doodskist [scheel, roef] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
33916 |
dempig |
dempig:
dɛmpex (Q018p Geulle)
|
Gezegd van runderen of paarden met dempigheid, een bemoeilijking van de ademhaling; bij runderen is het vaak een naziekte van het mond- en klauwzeer. Het paard vertoont een versnelde ademhaling, gepaard met een temperatuursverhoging en hoesten. Dempigheid of kortademigheid is niet chronisch, in tegenstelling tot ''cornage'' (7.38). [JG 1b; A 48A, 38a; L 1, a-m; L 23, 1a en 1b; N 8, 87, 88 en 89a; N 52, 24; S 6]
I-9
|
24526 |
den |
den:
den (Q018p Geulle)
|
De den (in het bijzonder de grove den) (den, del, mast, spar). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24476 |
dennenappel |
appel:
appel (Q018p Geulle),
dennenappel:
dennenappel (Q018p Geulle)
|
De vrucht van een den, denne-appel (prop, bol, kegel, knop, fobbes, kroot, krutje, rots, dop, papekul, noot, kooi, tod, pil, appel). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
24537 |
dennenwortel |
wortel:
wortel (Q018p Geulle)
|
De wortel van een denneboom (puist, stronk, wortel, stol). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18506 |
derbymolière |
derby:
derbie-model (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt u het model van tek. 210 (kransmoliäre?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
28511 |
derdeling |
derdeling:
dɛrdǝleŋ (Q018p Geulle)
|
Derde zwerm of tweede nazwerm. Na de eerste nazwerm of de tweede zwerm kan enkele dagen later een tweede nazwerm volgen. [N 63, 29c; N 63, 37e; JG 1a+1b; JG 2b-5, 7; L 1a-m; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
20597 |
desemen |
desemen:
deseme (Q018p Geulle)
|
desemen; Hoe noemt U: Zuurdeeg in het beslag voor brood doen, desemen (zuren, mengen, desemen, het zuur zetten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|