| 17806 |
dragen |
dragen:
drage (Q018p Geulle)
|
dragen [DC 02 (1932)]
III-1-2
|
| 25127 |
dragen, gezegd van ijs |
dragen:
drage (Q018p Geulle),
het ijs draagt af:
⁄t ies dreug af (Q018p Geulle),
houden:
houwwe (Q018p Geulle)
|
dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 20500 |
drank |
drank:
drank (Q018p Geulle)
|
drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 21153 |
dreef |
lei:
Van Dale: III. lei (gew.), 2. laan, avenue.
lei (Q018p Geulle)
|
een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)]
III-3-1
|
| 18877 |
drenzen |
drenzen:
drenze (Q018p Geulle),
jammeren:
jammerre (Q018p Geulle),
jengelen:
jengele (Q018p Geulle),
zanken (du.):
senken (Q018p Geulle),
zeuren:
zeuren (Q018p Geulle)
|
drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
| 28869 |
driehoek |
tekendrie-/drijhaak:
tęjkǝndrīhǫak (Q018p Geulle)
|
Een houten tekeninstrument in de vorm van een dichte of uitgesneden driehoek met één hoek van 900. De driehoek wordt gebruikt om verschillende soorten hoeken af te kunnen schrijven en te controleren. [N 53, 190a]
II-12
|
| 31387 |
driekantige vijl |
zaagvijl:
[zaagvijl] (Q018p Geulle)
|
Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b]
II-11
|
| 29827 |
drieklezoor |
drie-/drijkwartbrik:
drikwārt˱brek (Q018p Geulle)
|
Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.]
II-8
|
| 22480 |
driekoningen |
driekoningen:
driekeuninge (Q018p Geulle)
|
De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
| 34094 |
driespeen |
driespeen:
drispēn (Q018p Geulle)
|
Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66]
I-11
|