id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17806 | dragen | dragen: drage (Geulle) | dragen [DC 02 (1932)] III-1-2 |
25127 | dragen, gezegd van ijs | dragen: drage (Geulle), het ijs draagt af: ⁄t ies dreug af (Geulle), houden: houwwe (Geulle) | dragen gezegd van ijs waarop men kan lopen [lijden, helen, houden] [N 81 (1980)] III-4-4 |
20500 | drank | drank: drank (Geulle) | drank; Hoe noemt U: Dat wat gedronken wordt (drinken, soopje, zuip) [N 80 (1980)] III-2-3 |
21153 | dreef | lei: Van Dale: III. lei (gew.), 2. laan, avenue. lei (Geulle) | een weg aan met beide zijden een of meer rijen bomen (dreef, dreeft, laan,laning, lei) [N 90 (1982)] III-3-1 |
18877 | drenzen | drenzen: drenze (Geulle), jammeren: jammerre (Geulle), jengelen: jengele (Geulle), zanken (du.): senken (Geulle), zeuren: zeuren (Geulle) | drenzen: de kinderen drenzen de hele dag [DC 16 (1948)] || op een zeurderige toon huilen [drenzen, jengelen, janken, drammen, simmen] [N 85 (1981)] || op zeurderige toon huilen [knooiachtig, dremmerig] [N 85 (1981)] III-1-4 |
28869 | driehoek | tekendrie-/drijhaak: tęjkǝndrīhǫak (Geulle) | Een houten tekeninstrument in de vorm van een dichte of uitgesneden driehoek met één hoek van 900. De driehoek wordt gebruikt om verschillende soorten hoeken af te kunnen schrijven en te controleren. [N 53, 190a] II-12 |
31387 | driekantige vijl | zaagvijl: [zaagvijl] (Geulle) | Stalen vijl waarvan het blad driehoekig van doorsnede is en vanaf het midden naar het uiteinde iets spits toeloopt. De vijl wordt onder meer gebruikt bij het bewerken van hoeken, het ruimen van gaten en het scherpen van zaagtanden. Verschillende informanten gaven dan ook als antwoord op de vraag naar de "driekantige vijl" een variant van het woordtype zaagvijl/zagenvijl. De fonetisch gedocumenteerde gegevens hiervan zijn opgenomen in het lemma "zaagvijl". Zie ook afb. 104. [N 33, 97; N 33, 103; N 64, 53b] II-11 |
29827 | drieklezoor | drie-/drijkwartbrik: drikwārt˱brek (Geulle) | Driekwart deel van een metselsteen. De term drieklezoor kan volgens Coopman (pag. 34) ook worden gebruikt voor een stuk metselsteen dat de volle breedte maar slechts de helft van de lengte heeft. De drieklezoor wordt daarom ook wel halve steen genoemd. [N 31, 19b; monogr.] II-8 |
22480 | driekoningen | driekoningen: driekeuninge (Geulle) | De naam voor de gebruiken met Driekoningen [6 januari]. [N 88 (1982)] III-3-2 |
34094 | driespeen | driespeen: drispēn (Geulle) | Koeuier die slechts uit drie kwartieren melk geeft. Het is niet altijd goed aan te geven of de benamingen duiden op de koeuier met deze afwijking of op de koe met een dergelijke koeuier. [N 3A, 66] I-11 |