34156 |
droogstaan |
droogstaan:
(de koe) stɛi̯t drø̄x (Q018p Geulle)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20565 |
dropwater |
brouwsel:
broesjel (Q018p Geulle),
krissiewater:
krissiewater (Q018p Geulle)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
naat (Q018p Geulle, ...
Q018p Geulle,
Q018p Geulle),
naat waer (Q018p Geulle),
regenachtig (weer):
raegen echtig waer (Q018p Geulle),
vochtig (weer):
vochtig waer (Q018p Geulle),
waterkoud (weer):
waterkoud (Q018p Geulle)
|
nat [DC 02 (1932)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
21817 |
druk praten |
ratelen:
raatele (Q018p Geulle)
|
druk praten [stemmen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
17896 |
drukken |
duwen:
duuje (Q018p Geulle)
|
Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19230 |
drukte maken |
umstnde (du.) maken:
umsjteng maake (Q018p Geulle)
|
drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
28660 |
druphoning |
lekhoning:
lɛkhōneŋ (Q018p Geulle)
|
Honing die verkregen wordt door de volle raten in een warm vertrek op een zeef te leggen of ze in een fijne neteldoek langs een warme kachel (L 416) te hangen. De honing laat men uitlekken om ze vervolgens op te vangen. De raten moeten daartoe wel eerst ontzegeld zijn. [N 63, 116a; JG 1a; monogr.]
II-6
|
25133 |
druppel |
druppel:
dröppel (Q018p Geulle)
|
een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
32866 |
dubbel gezwad |
dobbel gemade/gemaai:
dǫbǝl [gemade/gemaai] (Q018p Geulle
[(mv)]
)
|
De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94]
I-3
|
29953 |
dubbele pik |
bikkel:
bekǝl (Q018p Geulle)
|
Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.]
II-9
|