20311 |
puber |
hangoor:
hangoeër (L214a Geysteren),
herfsthaan:
herfsthaan (L214a Geysteren)
|
opgeschoten jongen; jongen in puberteitsjaren || opgroeiende jongen of meisje
III-2-2
|
20651 |
pudding |
podding:
poͅdeŋ (L214a Geysteren)
|
pudding
III-2-3
|
30687 |
puimsteen |
puimsteen:
pymstiǝn (L214a Geysteren)
|
Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.]
II-9
|
33635 |
putemmer |
putemmer:
pøtɛmər (L214a Geysteren)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
33624 |
putgalg |
putvork:
pøtvøͅrk (L214a Geysteren)
|
I-7
|
33623 |
putzwengel |
putwip:
pøtwep (L214a Geysteren)
|
I-7
|
19225 |
raadsel |
raadsel:
raodsel (L214a Geysteren)
|
raadsel
III-1-4
|
22726 |
raadsel(tje) |
raadsel(tje):
raodsel (L214a Geysteren),
rödselke (L214a Geysteren)
|
raadsel [N 07 (1961)] || raadseltje [N 07 (1961)]
III-3-2
|
27904 |
raam |
venster:
vēnstǝr (L214a Geysteren),
vē̜.nstǝr (L214a Geysteren)
|
Zie kaart. Een van glas voorziene opening waardoor het buitenlicht naar binnen valt. In het onderzoeksgebied worden de woorden 'venster' en 'raam' ook wel gebruikt voor de houten of metalen omlijsting waarin de vensterruit wordt geplaatst. In het Standaardnederlands zijn de woorden 'raam', 'venster' en 'glas' onzijdig, in de meeste Limburgse dialecten echter vrouwelijk. Wanneer door de invullers nadrukkelijk een vrouwelijk genus werd opgegeven, is achter de betreffende plaatscode een (+) opgenomen. [N 55, 37; RND 49; A 46, 10a; L mon.; monogr.; Vld.]
II-9
|
20801 |
raapstelenstamppot |
stelenmoes:
stēləmus (L214a Geysteren)
|
moes van raapstelen
III-2-3
|