e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rozijnenbrood pruimpjesweg: prymkəswɛx (Geysteren), rozijnenweg: rozinəwɛx (Geysteren) rozijnenmik III-2-3
rug rug: rug (Geysteren), rùk (Geysteren) rug [DC 01 (1931)] III-1-1
rug, aangeaard stuk rug: røx (Geysteren) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruien ruien: röje (Geysteren) ruien III-4-1
ruin ruin: ryn (Geysteren) Gecastreerde hengst. Als de veulens één à twee jaar zijn en de ballen voldoende gezakt en zichtbaar in de balzak zijn, worden zij gecastreerd. Een hengst van drie tot vijf jaar die om de een of andere reden op deze leeftijd nog gecastreerd wordt, wordt meestal gesneden hengst en niet ruin genoemd. [JG 1a, 1b; A 4, 2c; L 20, 2c; L 39, 43; N 8, 20 en 38; S 27; monogr.] I-9
runderhorzel, horzel horzel: horsel (Geysteren, ... ) paardenhorzel (eieren in de haren van paarden, larven in maag en darmen) [DC 18 (1950)] || runderhorzel (larven in de huid van runderen) [DC 18 (1950)] || schapenhorzel (larven in de neusholte) [DC 18 (1950)] III-4-2
rups rups: troeps (Geysteren) rups III-4-2
ruw, ruig ruw: Rauw wèèr: ruw weer.  rauw (Geysteren) ruw III-4-4
saanengeit saanengeit: zānǝgęi̯t (Geysteren) [N 77, 70; monogr.] I-12
salamander salamander: salamander (Geysteren) salamander [DC 07 (1939)] III-4-2