e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1781
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druilerig en koud weer nats: nats (Geysteren) nat [DC 02 (1932)] III-4-4
druipen van de regen druppen: drüppe (Geysteren) druipen III-4-4
drukte, gedoe ambras: ambras (Geysteren), bestel: Mák nie zo¯n best‰l ovver zo¯n kleinigheid: Maak niet zo¯n drukte over zo¯n kleinigheid  bestēl (Geysteren), ravage: rewazie (Geysteren) drukte || drukte, herrie, rompslomp III-1-4
druppel drupje: dröpke (Geysteren), druppel: ennen dröppel (Geysteren) druppel water [dröp, dröppel] [N 07 (1961)] || druppel, druppeltje III-4-4
druppen, druppelen druppen: drüppe (Geysteren) druppelen, sijpelen III-4-4
duif, algemeen duif: dōēf (Geysteren) duif III-4-1
duif, overige soorten veldkretser: tamme duif die haar voedsel op het veld gaat zoeken  vēldkretser (Geysteren) veldduif III-4-1
duim toren: tūr (Geysteren) Zie kaart. De in het muurgesteente aangebrachte ijzeren haak voor raam- of deurhengsels. Zie ook afb. 56. In en rond L 289 werd de term her gebruikt voor het metalen scharnierstuk dat aan de deurpost was bevestigd. Het scharnierstuk dat aan de deur vastzat en paste in de her werd 'geheng' ('gǝheŋ') genoemd. Zie voor het woordtype 'toren' ook RhWb viii, k. 1481-1482 s.v. 'Turen': ø̄Türangel, der Stift, um den sich die Tür dreht; auch jener in die Wand geschlagene Eisenhakenø̄, en voor het woordtype 'tordel' ook Limburgs Idioticon, pag. 252, s.v. 'teulder', den, ø̄har, lat. cardo. Geh. Maeskant.ø̄ [N 32, 13a; N 54, 81b-81e; monogr.] II-9
duivenhok duifhok: duvek (Geysteren), duivenslag: duvǝslax (Geysteren) Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker] I-6
duivenslag duivenslag: duvǝslāx (Geysteren) Het platform op het dak of tegen de gevel vóór de toegang tot het duivenhok, waarop de duiven aanvliegen en neerstrijken. Doorgaans is het platform niet meer dan een plank, soms heeft het de vorm van een huisje met een dak. In een enkel geval is de betekenis van de opgegeven term beperkt tot het (getraliede) valdeurtje dat men kan verstellen voor in- en uitvliegen; deze gevallen zijn telkens in het lemma vermeld. In kaart 52 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie ook afbeelding 17 bij het lemma "duivenhok" (3.4.7). [JG 1a, 1b, 2c; L 8, 9b; monogr.] I-6