e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L214a plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1781
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
jongen met wie men verloofd is minnaar: minnaar (Geysteren), vrijer: vreejer (Geysteren) Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is? (Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft?) [DC 05 (1937)] III-2-2
jongste kind scharkoekje: scharkükske (Geysteren, ... ) benjamin, jongste || nakomertje III-2-2
jute baalstof: bālstof (Geysteren) Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.] II-7
kaak kaak: kaak (Geysteren) kaak [DC 02 (1932)] III-1-1
kaantjes kaaien: kōͅi̯ə (Geysteren), kòòje (Geysteren) kaantje || vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)] III-2-3
kaar stortkaar: stǫrtkār (Geysteren) Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.] II-3
kaars kaars: keͅrs (Geysteren) kaars [RND] III-2-1
kaarten (ww.) kaarten: kâ:rtə (Geysteren) kaarten [RND] III-3-2
kaas kaas: kiəs (Geysteren), kîês (Geysteren) kaas [RND] III-2-3
kaatsen ballen: balə (Geysteren) kaatsen [RND] III-3-2