20700 |
pannenkoek |
koek:
men kende: spekkoek, appelkoek, krentenkoek, rozijnenkoek, uienkoek, boekweitkoek, kersenkoek, pruimenkoek, bosbessenkoek
kūk (L214a Geysteren),
schaarkoekje:
sxarkykskə (L214a Geysteren)
|
pannekoek || pannekoekje van e resten van het deeg, nog bij elkaar geschard
III-2-3
|
19443 |
pannenlap |
pannenlap:
panəlap (L214a Geysteren),
ties:
tis (L214a Geysteren)
|
pannenlap
III-2-1
|
20057 |
pantoffeltje |
pantoffeltje:
-
pantüffelkes (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren,
L214a Geysteren,
L214a Geysteren,
L214a Geysteren,
L214a Geysteren),
caleocolaria
pantüffelkes (L214a Geysteren)
|
Pantoffeltje (calceolaria officinale). De twee meeldraden zijn beweegbaar, ongeveer als bij salie. Bladeren tegenoverstaand of verspreid, de onderste samengesteld, de bovenste alleen meer of minder ingesneden; de bladrand is dubbel gezaagd. De zwavelgele
III-2-1
|
34046 |
pasgeboren kalf |
melkmuk:
mɛlkmø̜k (L214a Geysteren)
|
[N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
23237 |
pastoor |
pastoor (<lat.):
pəstu:r (L214a Geysteren)
|
pastoor [RND]
III-3-3
|
25361 |
pastoorsstuk |
proef:
prūf (L214a Geysteren)
|
Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.]
II-1
|
23296 |
pater |
pater (lat.):
poͅ:tər (L214a Geysteren)
|
pater [RND]
III-3-3
|
24223 |
patrijs |
patrijs:
patrīēs (L214a Geysteren)
|
patrijs
III-4-1
|
33492 |
peer, soorten |
keutelpeer:
keutelpèèr (L214a Geysteren),
peer:
pèèr (L214a Geysteren),
stoofpeer:
stòòfpèèr (L214a Geysteren)
|
peer || peer, soort || stoofpeer
I-7
|
20414 |
peetoom |
peetoom:
peejetoom (L214a Geysteren),
peter:
pèter (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren)
|
peetoom (de oom naar wien iemand genoemd is) [DC 05 (1937)] || peter (de man, wiens naam het kind gewoonlijk ontvangt) [DC 05 (1937)] || peter bij het doopsel
III-2-2
|