e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
smeerpoes vetdel: vetdèl (Geysteren), vetkanis: vetkanes (Geysteren) vuilpoets, smeerlap || vuilpoets, smeerlap, viezerik III-1-4
smele smele: smēl (Geysteren) Deschampsia Beauv. In het gebied van het WLD komen van deze grassoort met wijduitstaande aren twee soorten vrij algemeen voor: de ruwe smele (Deschampsia cespitosa (L.) Beauv.) en de hierbij afgebeelde bochtige smele (Deschampsia flexuosa (L.) Trin.) De eerste komt in pollen voor op vochtige gronden en wordt 30 tot 150 cm hoog; de tweede op droge gronden en wordt 30 tot 70 cm hoog. De benamingen slaan in sommige plaatsen speciaal op de halmen. I-5
smeulen luiden: løͅi̯ə (Geysteren) gloeien van brandend iets III-2-1
smid smid: smet (Geysteren  [(mv smēj)]  ) In het algemeen een handwerksman die metaal, meestal ijzer, met behulp van hamers en andere gereedschappen bewerkt om er werktuigen of andere voorwerpen van te vervaardigen. Doorgaans wordt het metaal voor de verwerking in de smidsvuurhaard verhit en vervolgens op het aambeeld met behulp van smeedhamers in een bepaalde vorm gesmeed. Het woordtype vlammer (Q 113) is een afleiding van het werkwoord vlammen (vlɛmǝ) dat onder meer "slaan" kan betekenen. Vgl. ook RhWb II, kol. 548 s.v. Flammer, "Schmied".' [Wi 6; S 33; L 6, 78; L 8, 99; Weijnen BN 4, 6; N 33, 1a-b; monogr.] II-11
smidse smis(se): smes (Geysteren) In het algemeen de werkplaats van een smid en meer in het bijzonder de plaats waar de smidsvuurhaard is ondergebracht. Zie ook afb. 1. [N 33, 5; S 33; JG 1a; JG 1b; monogr.] II-11
sneeuwen sneeuwen: snejen (Geysteren), sni-jje (Geysteren) sneeuwen [DC 03 (1934)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: snew (Geysteren), sni-j (Geysteren), snéj (Geysteren) sneeuw [DC 03 (1934)], [RND] III-4-4
snijbiet snijbiet: snēi̯bīt (Geysteren) Beta vulgaris L. var. cicla L. De snijbiet is een variëteit van de voederbiet speciaal gekweekt voor het blad dat als spinazie kan worden gebruikt. Evenals rode biet hoort de snijbiet eerder bij de moestuin- dan bij de akkergewassen. Het lemma staat toch hier vanwege de "lexicale nabijheid" met andere bieten en knollen. [A 13, 2d; monogr.] I-5
snijbonen snijbonen: sni-jboeën (Geysteren) snijboon I-7
snijwonde snee: enne snee:j (Geysteren) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2