24555 |
verwelkt |
slak:
in: de bloemen hangen slak
slak (L214a Geysteren)
|
verwelkt, verslapt
III-4-3
|
18931 |
verzuimen |
verzuimen:
verzümme (L214a Geysteren)
|
verzuimen
III-1-4
|
33756 |
veulen |
veulen:
vø̄lǝ (L214a Geysteren)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
22832 |
vieren |
vieren:
gəvî:rt (L214a Geysteren)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
20574 |
vieruursboterham |
avondeten:
Als de koster luidt, dus bij het vallen van de avond. In de winter wisselen deze twee laatste maaltijden (dus ète om 16 à 17 uur en koffie 20 uur)
aovendète (L214a Geysteren),
koffiedrinken, het -:
koffiedrinken (L214a Geysteren),
kóffiedrínke (L214a Geysteren)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 16 uur [ZND 18G (1935)] || namen en uren van de dagelijkse maaltijden: 20 uur [ZND 18G (1935)]
III-2-3
|
25354 |
vijl |
rijf:
rīf (L214a Geysteren),
vijl:
vil (L214a Geysteren)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
31371 |
vijlen |
vijlen:
vilǝ (L214a Geysteren)
|
Een stuk hout bewerken met de houtvijl. [N 53, 159; A 38, 61; monogr.]
II-12
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (L214a Geysteren),
viŋər (L214a Geysteren),
vìngər (L214a Geysteren)
|
vinger [DC 01 (1931)], [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
lid:
lìt (L214a Geysteren)
|
(vinger)kootje [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
boekvink:
boekvīnk (L214a Geysteren),
boekweitvink:
(boekend)vink (L214a Geysteren),
vink:
vīnk (L214a Geysteren)
|
botvink || Hoe heet de vink? [DC 06 (1938)] || vink
III-4-1
|