33289 |
vlas hekelen |
hekelen:
hękǝlǝ (L214a Geysteren)
|
Vlas over de hekel halen.
I-5
|
33284 |
vlas repelen |
repen:
rīǝpǝ (L214a Geysteren)
|
Vlas ontdoen van de zaadbollen door het over een kam, repel, te halen.
I-5
|
33286 |
vlas roten |
roten:
rotǝ (L214a Geysteren)
|
De bast van vlas laten rotten door het in water te leggen.
I-5
|
33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L214a Geysteren),
zwing:
zweŋ (L214a Geysteren)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
24457 |
vleermuis |
vleermuis:
flèèrmōēs (L214a Geysteren)
|
vleermuis
III-4-2
|
20944 |
vlees |
vlees:
vleisch (L214a Geysteren)
|
vlees [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
34378 |
vleiwoord voor het varken |
kuus:
kus (L214a Geysteren)
|
[VC 14, 2c v]
I-12
|
24499 |
vlier |
vlier:
-
flier (L214a Geysteren)
|
vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24505 |
vlierbes |
vlierenkral:
-
flierekralle (L214a Geysteren),
vlierkral:
vlīērkral (L214a Geysteren)
|
vlierbes || vrucht van de vlierboom (sambucus nigra L.) [DC 13 (1945)]
III-4-3
|
24392 |
vlinder |
vlinder:
vle.ndər (L214a Geysteren),
vlinder (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren,
L214a Geysteren)
|
vlinder [ZND 18G (1935)] || vlinder, algemeen [DC 18 (1950)] || vlinder, pepel [RND]
III-4-2
|