e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Geysteren

Overzicht

Gevonden: 1782
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenzoon boerenjong: burǝjǫŋ (Geysteren) Bij halfersjong is de betekenis gespecificeerd: "pachterszoon". I-6
boerenzwaluw, zwaluw zwalf: zwalluf (Geysteren), zwelf (Geysteren), zwèluf (Geysteren) boerenzwaluw [DC 18 (1950)] || zwaluw III-4-1
boerin boerenvrouw: burǝvrǫu̯ (Geysteren) [L 1, a-m; S 6; Wi 18; monogr.] I-6
boertje, kleine boer boertje: byrkǝ (Geysteren), keuter: kø̜tǝr (Geysteren), keuterboer: kø̜tǝrbūr (Geysteren) Keuterboer, bewoner van een kleine boerderij; soms wordt er uitdrukkelijk bij vermeld dat het bedrijf minder dan ongeveer 3 ha telt, of dat de boer niet een volwaardig paard tot zijn beschikking heeft. Voor vatsji (hier met betekenisuitbreiding), zie het lemma "koewachter" (1.3.14). [A 30A, 3c en 3e; monogr.; add. uit Wi 2] I-6
boezeroen boezeroen: boezeroen (Geysteren) Boezeroen. Hoe noemt men het kledingstuk, dat van ongeveer dezelfde stof is gemaakt en ongeveer hetzelfde model heeft, maar dat in de broek wordt gestoken? (Het zou in het Nederlands het beste aangeduid worden met boezeroen of overhemd). [DC 14A (1946)] III-1-3
bokking bokkem: bøkəm (Geysteren) bokking III-2-3
bom, spon spon: spon (Geysteren) De houten stop die ter afsluiting in het spongat wordt geslagen of geschroefd. Volgens de respondenten uit Gulpen (Q 203), Rothem (Q 99*) en Klimmen (Q 111) werd onder de bom eerst nog een lap gelegd. Die werd sponlap (Q 99*: šponlap) of sponlapje (Q 111: šponlɛpkǝ) genoemd. Zie ook het lemma ɛsponɛ in wld II.2, pag. 44.' [A 36, 3b; N 6, 4 add.; N E, 48a add.; L 7, 28 add.; monogr.] II-12
bonen- of erwtenstro bonenstro: boeëneströj (Geysteren) I-7
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bont ɛm blōu gəslāgə (Geysteren) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte kraai bonte kraai: bonte krej (Geysteren) Hoe heet de bonte kraai? [DC 06 (1938)] III-4-1