id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
24472 | boom (alg.) | boom: boeëm (Geysteren), buəm (Geysteren) | boom [RND] III-4-3 |
33511 | boomgaard | bogaard: boͅgərt (Geysteren), bongerd: boŋərt (Geysteren) | I-7 |
24638 | boomgroep | drieklets: kastanjes, of hazelnoten; ook wel vierklets, viefklets. drieklets (Geysteren) | 3 stuks bomen bij elkaar III-4-3 |
24511 | boomstronk | boks: boks (Geysteren), poest: knar, oude vergroeide eikenstronk poest (Geysteren) | boomstronk || onderstuk ve boom dat na het afzagen in de grond blijft III-4-3 |
33280 | boon, algemeen | bonen: būǝnǝ (Geysteren), boon: boeën (Geysteren), būǝn (Geysteren) | boon || Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5, I-7 |
18863 | boos | kwaad: kwāōd (Geysteren) | kwaad, boos III-1-4 |
19600 | bord | schotel: sxotəl (Geysteren), telder: tēldər (Geysteren) | bord om van te eten || schotel, bord III-2-1 |
19557 | bordenrek, schotelrek | telderrek: tēldərrɛk (Geysteren) | bordenrek III-2-1 |
27335 | boren | boren: bōrǝ (Geysteren) | [N 53, 180a; monogr.] II-12 |
20563 | borrel | drupje: drøͅpkə (Geysteren) | glaasje jenever III-2-3 |