18913 |
ijver |
ijver:
īēver (L214a Geysteren)
|
ijver
III-1-4
|
25157 |
ijzelen |
ijzelen:
iesele (L214a Geysteren)
|
ijzelen, bevriezen van neerslag
III-4-4
|
32907 |
ijzeren gaffel, oogstgaffel |
gaffel:
gafǝl (L214a Geysteren),
gavel:
gāvǝl (L214a Geysteren),
hooigaffel:
[hooi]gafǝl (L214a Geysteren),
opsteekgavel:
opstē̜k˲gāvǝl (L214a Geysteren)
|
Twee- of drietandige ijzeren vork, met lange, enigszins gebogen tanden en een lange houten steel, gebruikt om hooi of korenschoven op te steken en op de wagen te laden. Zie afbeelding 10, b. Voor het voorkomen van de term riek en van varianten van het type gāfel, zie de toelichting bij het lemma ''houten gaffel''. Voor de fonetische documentatie van het woorddel (hooi) zie het lemma ''hooi''.' [N 18, 27; JG 1a, 1b; A 28, 2; L 1 a-m; L 16, 18a; L B2, 241; Lu 6, 2; S 9; Wi 3; Av 1 III 5a, b; monogr.]
I-3
|
19449 |
in de tuin werken |
hoven:
hø͂ͅvə (L214a Geysteren)
|
tuinieren
III-2-1
|
32339 |
in duigen vallen |
verraten:
vǝrrājǝ (L214a Geysteren)
|
Gezegd van een vat dat in stukken uiteenvalt als gevolg van het losraken van duigen en banden. [monogr.]
II-12
|
32711 |
in panden ploegen |
rabatten bouwen:
rabatǝ bǫu̯ǝ (L214a Geysteren)
|
Panden zijn delen van een akker van gelijke of ongelijke grootte. Men ploegde in panden met name in de herfst. Ook in de tuinbouw is het gebruik bekend. Bij het ploegen in panden ontstaat er meestal een rug in het midden en in elk geval een diepe voor aan de zijkanten van het pand. Men ploegde een akker in panden a) als hij laaggelegen of vochtig was en - indien vlak geploegd - het overtollige water niet kwijt kon worden, b) als men er verschillende gewassen op wilde verbouwen, c) als de akker erg breed was en er dus bij de normale manier van ploegen veel tijd en arbeid verloren ging met het slepen over de lange wendstroken, d) als men te weinig mest had (in arme streken) om de akker in één keer te kunnen ploegen. Het ploegen in panden gebeurde meest met een niet-wentelbare of niet-keerbare ploeg. [N 11A, 130b; N 11, 48 + 49 + 53 add.; JG 1b + 1c + 2c add.; A 33, 1 + 16b add.; monogr.]
I-1
|
20252 |
in verwachting zijn |
aantellen:
ántelle (L214a Geysteren),
besteld zijn:
besteld (zien) (L214a Geysteren),
groot gaan:
groeët gāōn (L214a Geysteren)
|
zwanger (zijn) || zwanger worden || zwanger zijn
III-2-2
|
33030 |
inkappen, eerste slagen maken met de zicht |
inhouwen:
inhǫu̯ǝ (L214a Geysteren)
|
De eerste slagen met de zicht maken in een aan te maaien akker en tevens het uitvoeren van de "eerste fase" van de zichtbehandeling; zie de algemene toelichting van deze paragraaf. De terminologie wordt soms ook gebruikt voor het maken van de eerste gang voor de maaimachine; dit wordt uitdrukkelijk vermeld in K 316, L 270, 294, 320c, 355, 360, 372, 419, 420, 432, P 186, Q 99*, 121c, 197, 197a. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [maaien], zie het lemma ''maaien'' (3.1.1) en de klankkaart (kaart 7) in aflevering I.3. [N 15, 16j; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 23, 16.2; L 48, 32.2; Lu 1, 16.1a; monogr.; add. uit N 15, 16f]
I-4
|
21414 |
inktpot |
inktpot:
inktpot (L214a Geysteren),
inktpotje:
inktpötje (L214a Geysteren),
inktvat:
inktvat (L214a Geysteren)
|
inktpot [DC 14 (1946)]
III-3-1
|
26785 |
inkuilen |
dijken:
dikǝ (L214a Geysteren),
inkuilen:
inkulǝ (L214a Geysteren)
|
De aardappelen worden met de slagkar van het veld naar de boerderij vervoerd en daar op een droge plaats voorlopig opgeslagen om uit te wasemen. Vroeger gebeurde dit in de kelder onder de bakoven (zie aflevering I.6 over de bedrijfsgebouwen van de boerderij). Tegen de winter worden de aardappelen ingekuild, dat wil zeggen in een aardappelkuil of -groeve gestort. De algemene benamingen voor deze handeling staan in dit lemma bijeen. Zie verder het lemma Aardappelkuil, -Groef. [N 12, 28; JG 1a, 1b; S 16; monogr.; add. uit N 12, 29; L 1, a-m; S 19]
I-5
|