18041 |
jeuk |
jeuks:
jeu‧ks (L214a Geysteren)
|
jeuk [N 07 (1961)]
III-1-2
|
20310 |
jong (bn.) |
jong:
joonk (L214a Geysteren),
jóng (L214a Geysteren),
jónk (L214a Geysteren)
|
jong (bn) || jong (bn.)
III-2-2
|
24175 |
jong en kaal vogeltje |
kwab:
kwab (L214a Geysteren),
poele:
poele (L214a Geysteren)
|
jonge kale vogel || vogeltje
III-4-1
|
34314 |
jong varken |
bag:
bax (L214a Geysteren),
baggen (mv.):
bage (L214a Geysteren),
kier:
kir (L214a Geysteren)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
24304 |
jonge brasem |
bliek:
bliek (L214a Geysteren)
|
vissoort
III-4-2
|
34551 |
jonge gans |
ganzenkuiken:
ganzǝkøkǝ (L214a Geysteren)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
lammetje:
lɛmkǝ (L214a Geysteren)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|
20314 |
jonge vrouw |
pul:
pul (L214a Geysteren)
|
meisje
III-2-2
|
20159 |
jongen |
jong:
jong (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren),
jónk (L214a Geysteren)
|
jongen [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20365 |
jongen met wie een meisje verkering heeft |
minnaar:
minnaar (L214a Geysteren),
vrijer:
vreejer (L214a Geysteren),
vri-jjer (L214a Geysteren)
|
Hoe noemt men den jongen met wien men verkeering heeft? (Hoe noemt men hem, wanneer men met hem verloofd is?) [DC 05 (1937)] || vrijer
III-2-2
|