19325 |
koppig |
koppig:
köppig (L214a Geysteren)
|
koppig
III-1-4
|
20109 |
korenbloem |
korenbloem:
kǭrǝblum (L214a Geysteren),
-
kaorrebloem (L214a Geysteren)
|
Centaurea Cyanus L. Een niet meer zo algemeen voorkomende plant met blauwe bloemen, een spinselachtig behaarde stengel en dunne lancetvormige bladeren, die groeit in korenvelden, op zandgronden en in bermen. De plant bloeit van juni tot augustus en varieert in hoogte van 30 tot 60 cm. [A 13, 14; L 34, 31; monogr.; add. uit JG 1b] || korenbloem [DC 13 (1945)]
I-5, III-4-3
|
32536 |
korf |
korf:
kø̜̄rǝf (L214a Geysteren)
|
In het algemeen een uit wissen gevlochten en van een hengsel voorziene mand. Zie ook afb. 284. [N 20, 53; N 40, 37; monogr.]
II-12
|
20617 |
korst |
broodkorst:
bruətkōrst (L214a Geysteren)
|
broodkorst
III-2-3
|
23274 |
koster |
koster:
k^ö:stər (L214a Geysteren)
|
koster [RND]
III-3-3
|
20650 |
kotelet, ribstuk |
karbonade:
kɛrmənāi̯ (L214a Geysteren)
|
karbonade
III-2-3
|
19276 |
koude drukte maken |
veel kaskenades maken:
cf. VD s.v. "gasconnade"= (fr. )snoeverij, grootspraak
veul kaskenades make (L214a Geysteren)
|
veel drukte maken
III-1-4
|
18195 |
kous: algemeen |
kous:
Die kous is helemaal recht, d’r is nie in geminderd (L214a Geysteren),
het been van die kous is te kort (L214a Geysteren)
|
Die kous is helemaal recht, er zitten geen minderingen in het been. [DC 14A (1946)] || Het been van die kous is te kort. [DC 14A (1946)]
III-1-3
|
18179 |
kousenband |
bindel:
bendel (L214a Geysteren)
|
kousenband [N 07 (1961)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kǭltǝr (L214a Geysteren)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|