22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krɛləkəs (L214a Geysteren)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|
20139 |
kraambed |
kinderbed:
kīēnderbed (L214a Geysteren)
|
kraambed
III-2-2
|
20146 |
kraamverzorgster |
zuster:
zuster (L214a Geysteren)
|
kraamverpleegster; gediplomeerde verzorgster moeder/kind [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
24196 |
kraanvogel |
kroenekraan:
kroeënekraan (L214a Geysteren)
|
kraanvogel
III-4-1
|
25404 |
krabber |
schrabber:
schrabber (L214a Geysteren)
|
Een meestal kegelvormig metalen werktuig met scherpe onderrand waarmee men de geweekte varkensharen verwijdert. Aan de bovenkant van de krabber bevindt zich een haak waarmee men de na het krabben achtergebleven lange haren uittrekt of de nagels afrukt. Omdat men een krabber vaak zelf maakt of laat maken van restanten van ander, niet meer bruikbaar gereedschap (bv. het blad van een schoffel) komen allerlei vormen voor. Voor het mes waarmee men de geweekte ha-ren en opperhuid van het varken verwijdert zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 6. [N 28, 28a; N 28, 36; monogr.]
II-1
|
32072 |
kram |
sloop:
slȳǝp (L214a Geysteren)
|
U-vormig gebogen ijzerdraad die aan beide einden van een punt is voorzien. [N 54, 18; monogr.]
II-12
|
21031 |
kreeft |
kreeft:
krift (L214a Geysteren)
|
kreeft
III-2-3
|
24339 |
krekel |
krekel:
krekel (L214a Geysteren, ...
L214a Geysteren)
|
krekel [DC 07 (1939)]
III-4-2
|
20707 |
krentenbrood |
krentenweg:
krēntəwɛx (L214a Geysteren),
plats:
plats (L214a Geysteren),
pruimpjesweg:
prymkəswɛx (L214a Geysteren)
|
krentenmik || platrond wittebrood met krenten en succade, of met kandijsuiker al of niet met succade
III-2-3
|
34465 |
krielkip |
krielhen:
krilhɛn (L214a Geysteren)
|
Een krielkip is een soort kleine kip. [N 19, 42; monogr.]
I-12
|