18418 |
muts: algemeen |
muts:
muitṣ (P175p Gingelom)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|
33627 |
mutsaard, houtmijt |
houtmijt:
hōtmēͅt (P175p Gingelom)
|
houtmijt, stapel takkenbossen [N 27 (1965)]
I-7
|
24506 |
muurbloem |
muurflier:
-
moerflier (P175p Gingelom),
steenflier:
-
steenflier (P175p Gingelom)
|
muurbloem
III-4-3
|
30205 |
muurplaat |
plaai:
plõǝj (P175p Gingelom)
|
Zie kaart. De plank of balk waarmee de buitenmuur aan de bovenzijde wordt afgedekt en waarop het dakgebint rust. Muurplaten worden met behulp van ankers aan de muur bevestigd. Zie ook afb. 49b. Zie voor het woorddeel -worm in het woordtype onderworm ook het lemma 'Gording'. [N 4A, 14g; N 54, 156; monogr.; div.]
II-9
|
30178 |
muurstijlen |
opgaanders:
(enk)
op˲goandǝr (P175p Gingelom)
|
De verticale balken van het vakwerk. Zie ook afb. 46 en 47. [N 4A, 52a; monogr.]
II-9
|
22751 |
muziek |
muziek:
Gg. - VD. muziek < Fr.
məzik (P175p Gingelom)
|
Muziek.
III-3-2
|
22666 |
muzikant |
muzikant:
Gg. praktisch beoefenaar van de muziek.
mYzikant (P175p Gingelom)
|
Muzikant.
III-3-2
|
26400 |
naaf |
dom:
dǫm (P175p Gingelom)
|
De ronde blok in het midden van het wiel waardoor de as steekt en dat met de velg verbonden is via de spaken. Ter versterking worden er naafbanden rond aangebracht. Zie ook de lemmata middennaafbanden, muilband en achternaafband in II.11. [N 17, 58, 40, 50b; N G, 43; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; L 20, 20a; L 39, 21; A 4, 20a; monogr.]
I-13
|
31581 |
naafbus |
bus:
bø̜s (P175p Gingelom)
|
De metalen bus in de naaf van het karwiel die om het uiteinde van de karas draait. Het plaatsen van de naafbus in de dom werd in Q 113 bussen (b0sd) genoemd. Dit werk werd doorgaans door de wagen- of radmaker gedaan. Zie ook afb. 214-215. [N G, 43b; N 17, 59; JG 1a; JG 1b; L 39, 22; monogr.]
II-11
|
34407 |
naar de ram brengen |
naar de weer gaan:
naar de weer gaan (P175p Gingelom)
|
Het vrouwelijk schaap laten bevruchten door de bok. [N 77, 33; N 77, 32; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|