18122 |
nijdnagel |
gescheurde nagel:
gəsxøͅrdə nagəl (P175p Gingelom),
ijwortel:
ēͅiwoͅtəl (P175p Gingelom),
eͅəwoͅtəl (P175p Gingelom)
|
Hoe noemt men een los stukje vel aan de rand van de nagel van van een vinger ? (Nederl. nij(d)nagel, dwangnagel, stroopnagel) [ZND 49 (1958)] || stroopnagel (ingescheurd vlees aan de nagelrand) [N 10b (1961)]
III-1-2
|
20752 |
niknak |
niknak:
Syst. Frings
ne̞knak (P175p Gingelom),
niknak (P175p Gingelom)
|
Koekjes in de vorm van speelgoedfiguurtjes, voor kinderen (niknak?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
beetje:
ə bitje (P175p Gingelom)
|
even [ZND 34 (1940)]
III-4-4
|
17636 |
oksel |
oksel:
hoͅksəl (P175p Gingelom),
oͅksəls (P175p Gingelom)
|
oksel, oksels [oksel, okselschrooi, hoksel, hoks] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20701 |
oliebol |
smoutbol:
Syst. Frings
smaət˂boͅl (P175p Gingelom),
sma͂ət˂boͅl (P175p Gingelom),
sma͂ət˂boͅlə (P175p Gingelom)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)] || Oliebol (nonnevot?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20759 |
oliekoek |
oliekoek:
Syst. Frings
ōͅu̯likūk (P175p Gingelom)
|
In raapolie gebakken ronde koek van meel, krenten en eieren (oliekoek?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
26677 |
oliemolen |
slagmolen:
slax[molen] (P175p Gingelom)
|
Wind-, water- of rosmolen waarin uit zaden olie wordt geslagen. Het zaad wordt daartoe gekneusd met behulp van de zgn. kollergang bestaande uit twee verticaal geplaatste loperstenen. Het geplette zaad wordt in een pan verhit en vervolgens in wollen zakjes (builen) geborgen, waarna de builen in leren omslagen met een paardeharen voering gelegd worden. Het op deze wijze verpakte warme zaadmeel wordt daarna tweemaal geperst. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [JG 1a; JG 1b; Vds 15; Jan 15; Coe 5; Grof 5; monogr.; N D add.]
II-3
|
33664 |
omheinde wei |
gesloten wei:
gǝslǫu̯tǝn wē (P175p Gingelom)
|
Een met prikkeldraad of anderszins afgemaakte wei. Een groot aantal opgaven was wei. Deze opgaven zijn in dit lemma niet gedocumenteerd. Voor de fonetische documentatie van wei zie men lemma 1.3.6 ɛweiɛ.' [N M, 4b; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
33745 |
omheinen |
afsluiten:
afslātǝ (P175p Gingelom)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
19711 |
omheining |
afsluiting:
afslōteŋ (P175p Gingelom),
afslūtiŋ (P175p Gingelom)
|
De omheining in het algemeen. [N 14, 62; N 14, 67; S 11, 13; L 19B, 5a; A 25, 5; RND 8, 20; Gwn 16, 11; monogr.]
I-8
|