e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
reeks, rij rij: rij (Gingelom) rij [ZND 19A (1936)] III-4-4
reepje overschietend gras pand te breed nemen: pãn tǝ brīǝt nēǝmǝ (Gingelom) Soms blijft er bij het maaien een reepje gras staan omdat men de slag met de zeis iets te ver neemt. De zegslieden hebben dit verschijnsel zowel door een zelfstandig naamwoord (zoals zwaaibalk of baard) benoemd, als ook door een werkwoordelijke uitdrukking, waarin een dergelijk zelfstandig naamwoord voorkomt (zoals een baard maaien of een baard laten staan), en tenslotte ook door een op zichzelf staand werkwoord of werkwoordelijke uitdrukking (zoals te breed pakken of te wijd grijpen). Al deze opgaven zijn in dit lemma ondergebracht. [N 14, 96] I-3
refrein refrein: Gg. gelijke woorden of versregels die op het einde van de completten van een lied of gedicht herhaald worden.  rəfrɛ.in (Gingelom) Refrein. III-3-2
regels dwarshout: dwē̜shōt (Gingelom) De horizontale balkjes die tussen de stijlen bevestigd worden. Zie ook afb. 47. De horizontale balk die de hele muurbreedte overspande, werd in Q 97 de 'kettingbalk' ('kęteŋbalǝk') genoemd. De balken werden met behulp van een pen/gat-verbinding aan elkaar bevestigd. De pen noemde men 'kijl' ('kīl'), het aan elkaar bevestigen van de balken 'angen' ('aŋǝ'). Bij de bovengenoemde houtverbinding bedroeg de doorsnede van het gat altijd het derde deel van de totale breedte van de balk. [N 4A, 52b; N 31, 45 add.; monogr.; div.; Vld] II-9
regenen (alg.) regenen: (zou) regele (Gingelom) Regenen. ¯t Was zo goed als zeker, dat het zou regenen. [ZND 46 (1946)] III-4-4
regenjas impermable (fr.): ɛ͂perme.jo:bəl (Gingelom) impermeabel: impermeabel III-1-3
regenpijp buis: bø̜js (Gingelom), goot: gǫwt (Gingelom) De buis die het regenwater vanuit de dakgoot naar beneden voert. [N 64, 149a; L 24, 23b; L 24, 38; L B1, 160b; monogr.; Vld.] II-9
reiken naar uitsteken naar: de handen uitsteken naar iets (Gingelom), (de hand uitsteken)  d a͂nt āətstēəkə (Gingelom) reiken, met de handen naar iets reiken [iest beraome] [N 10 (1961)] III-1-2
reiskoffer valies (<fr.): vali.s (Gingelom) valies III-3-1
rem van de wagen frein: frɛ̄ (Gingelom), mechaniek: mɛkanek (Gingelom) De rem komt vrijwel alleen voor bij de wagen. Er bestaan verschillende systemen. Essentieel hierbij is echter dat steeds een remblok tegen de rond de velg van het wiel bevestigde metalen band kan schuren. De informant van Q 099q vermeldt het volgende: "Vroeger werd de rem door middel van een zwengel aangedraaid. Thans wordt de rem in werking gesteld door een ijzeren hefboom. Deze ijzeren staaf heeft aan het losse uiteinde een ketting, die vastgemaakt wordt aan een haak, welke zich bevindt aan de zijkant van de karbak. Het is dus een vereenvoudiging, de zwengel is vervangen door een hefboom.". De respondent van P 48 omschrijft de wagenrem als een "blok met ketting aan as om te remmen. [N 17, 40 + 44j + 49 + 50b + 99 + add; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2c; monogr.] I-13