e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
rij, wiers rij: rē̜ (Gingelom) De langwerpige heuveltjes of stroken waarin het nog niet geheel droge hooi wordt bijeengeharkt voordat het op hopen wordt gebracht. [N 14, 101; JG 1b, 2c en Goossens 1963; A 10, 19; A 16, 2; L 38, 37; monogr.] I-3
rijden rijden: rijden (Gingelom) rijden [ZND 25 (1937)] III-3-1
rijkdom fortuin: foͅrtyn (Gingelom) rijkdom [RND] III-3-1
rijp rijp: rééəp (Gingelom) rijp [RND] III-2-3
rijstebrij rijstpap: Syst. Frings  rēͅ.əs(t)pap (Gingelom), rēͅ.əspap (Gingelom) Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] III-2-3
rijstevlaai rijstvlaai: Syst. Frings  rēͅəst˃vla͂əi̯ (Gingelom), reͅi̯əst˃vlaəi̯ (Gingelom) Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)] III-2-3
rijzadel rijzadel: rē̜zǭǝl (Gingelom) Zadel dat gebruikt wordt bij het berijden van een paard. [JG 1a, 1b] I-10
rijzen, uit de aren vallen builen: bø̜̄lǝ (Gingelom) Het uit de aren vallen van de graankorrels, wanneer het graan goed droog is en op de wagen getast wordt. ''tasser op de wagen'' (5.1.5). In L 286 en 288 voegt men toe dat dergelijk koren rijskoren (riskōrǝ) wordt genoemd. De laatste drie uitdrukkingen betekenen zoveel als: "het koren is zo droog dat de korrels uit de aren vallen". Naar de fonetische verschijningsvorm zouden de uitdrukkingen (het is) rijs echter ook persoonsvormen van het werkwoord rijzen kunnen zijn.' [N 15, 53; JG 1a, 1b, 2c; L 32, 41; monogr.] I-4
ringbaard ringbaard: reŋbaət (Gingelom), reͅngbat (Gingelom) ringbaard [N 10b (1961)] III-1-1
ringen trompen: trompǝ (Gingelom) Het varken een ring in de neus zetten om het het wroeten te beletten. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 70, 9; N 19, 26; N 19, 26, Q 98 add.; monogr.] I-12