e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
roomhorentje torentje: Syst. Frings  tøəŋkə (Gingelom), tø͂ͅəŋkə (Gingelom) Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)] III-2-3
roompot kroeg: krūx (Gingelom), zaankroeg: zōǝnkrux (Gingelom) Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.] I-11
roomschotel teil: tē̜ǝl (Gingelom) Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I] I-11
roskammen roskammen: rǫskamǝ (Gingelom) Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102] I-9
rosmolen mange (fr.): ps. omgespeld volgens Frings.  mənēžə* (Gingelom), mənēͅžə* (Gingelom), manège (fr.): ma`nęi̯džǝ (Gingelom) De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)] I-4, I-7
rotstraal rotte voeten: rǫtǝ vūtǝ (Gingelom) Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.] I-9
rug rug: røk (Gingelom) Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
rug van het blad van de zeis rug: røk (Gingelom) De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b] I-3
rug, aangeaard stuk gehoogde rij: gǝhȳ.gdǝ rē̜ (Gingelom), rug: røq (Gingelom) De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.] I-5
ruggengraat ruggengraat: rygəgroət (Gingelom), ruggenstrang: rygəstraŋ (Gingelom), rugstrang: rykstraŋk (Gingelom) rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)] III-1-1