20743 |
roomhorentje |
torentje:
Syst. Frings
tøəŋkə (P175p Gingelom),
tø͂ͅəŋkə (P175p Gingelom)
|
Roomhoren (kréémhorre, vulhorentje, zweretige vinger?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19588 |
roompot |
kroeg:
krūx (P175p Gingelom),
zaankroeg:
zōǝnkrux (P175p Gingelom)
|
Stenen pot waarin men de room bewaart. [N 12, 59; A 7, 15; JG 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34243 |
roomschotel |
teil:
tē̜ǝl (P175p Gingelom)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝ (P175p Gingelom)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26668 |
rosmolen |
mange (fr.):
ps. omgespeld volgens Frings.
mənēžə* (P175p Gingelom),
mənēͅžə* (P175p Gingelom),
manège (fr.):
ma`nęi̯džǝ (P175p Gingelom)
|
De oudste machine die voor het dorsen werd gebruikt. Een paard leverde hier de drijfkracht. Algemeen wordt onder manège een constructie verstaan bestaande uit een vertikale as die door een horizontale boom, waar een paard is voorgespannen, in beweging wordt gebracht. Door middel van een kardan-koppeling wordt die draaiende beweging doorgegeven aan een horizontale as die door de wand van de schuur naar een machine werd geleid en deze aandrijfkracht leverde. In dit geval wordt door de rosmolen een trommel aangedreven waarin de halmen gedorst werden. Vergelijk ook het lemma ''rosmolen'' in de aflevering over de molenaarsterminologie, wld II,3, blz. 163.' [N 14, 7; JG 1a, 1b; monogr.] || dorsmachine: draaiend wiel met boom dat door een trekpaard wordt voortgedreven om de dorsmachine te doen werken [N 14 (1962)]
I-4, I-7
|
33901 |
rotstraal |
rotte voeten:
rǫtǝ vūtǝ (P175p Gingelom)
|
Ziekte bestaande in een rotting van de hoornstraal van de hoef, vooral tengevolge van het onhygiënische omstandigheden op stal zoals het langdurig staan in vochtige mest en urine, waardoor de hoeven verweken. Uit de straalgroeve loopt een wit, stinkend vocht. Als de straallederhuid eveneens wordt aangetast, kan kreupelheid optreden. Zie ook het lemma ''straalkanker'' (7.31). Zie afbeelding 15.' [A 48A, 18; N 8, 90l; N 52, 32c; monogr.]
I-9
|
17767 |
rug |
rug:
røk (P175p Gingelom)
|
Zie afbeelding 2.29. [JG 1a, 1b; N 8, 12]
I-9
|
32882 |
rug van het blad van de zeis |
rug:
røk (P175p Gingelom)
|
De opstaande stevige rand aan de buitenzijde van het blad van de zeis. Zie afbeelding 5, nummer 5. [N 18, 68e; JG 1a, 1b]
I-3
|
33198 |
rug, aangeaard stuk |
gehoogde rij:
gǝhȳ.gdǝ rē̜ (P175p Gingelom),
rug:
røq (P175p Gingelom)
|
De verhoogde rug of wal die ontstaat bij het aanaarden van de aardappelen. Bij holvoor(de) heeft betekenisoverdracht plaatsgevonden; het is eigenlijk de open voor naast de rug. [N 12, 27; monogr.]
I-5
|
17640 |
ruggengraat |
ruggengraat:
rygəgroət (P175p Gingelom),
ruggenstrang:
rygəstraŋ (P175p Gingelom),
rugstrang:
rykstraŋk (P175p Gingelom)
|
rug: ruggegraat [ruggestrang, ruggegraat] [N 10 (1961)]
III-1-1
|