33127 |
strowalm |
vlegelstro:
vlegelstro (P175p Gingelom),
walm:
walǝm (P175p Gingelom),
wijp:
wē̜.p (P175p Gingelom)
|
Een bundel zeer gaaf en net stro waaruit de kortere halmen verwijderd zijn en die direct geschikt is voor de dakbedekking. Vergelijk ook het lemma ''strohalm'' (1.3.2) en de toelichtingbij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.18) en bij paragraaf 6.4. Een worm (in Q 71: wermkesstreuj) is één van de balken waarop de dakbedekking rust.' [N 14, 30; JG 1a, 1b, 1c, 2c, 2d [4]; monogr.; add. uit N 15, 45b]
I-4
|
26613 |
stuifmeel, stofmeel |
stub:
stø̜p (P175p Gingelom
[(1-2/100)]
)
|
Dat gedeelte van het meel dat tijdens het malen verloren gaat en dus in mindering komt van hetgeen de molenaar moet afleveren. Het woordtype stofloon is te verklaren uit het feit dat in Belgisch Limburg de meeste molenaars geen onderscheid maken tussen ɛstofmeelɛ en ɛschepmeelɛ. Meestal worden beide samengeteld zodat één grotere hoeveelheid ontstaat die van het meel mag worden afgehouden. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛschepmeelɛ. In Q 204a werd het stuifmeel als veevoer (beestengoed: ɛbīštǝgōtɛ) of als ɛfiltermeelɛ gebruikt. Achter de plaatscodes is, voor zover opgegeven, tussen haakjes vermeld hoeveel stuifmeel per honderd kilo meel in de betreffende plaats wordt berekend. De woorddelen -ømeelŋ en ømolenŋ- zijn fonetisch gedocumenteerd in de lemmata ɛmeelɛ respectievelijk ɛmolenɛ.' [N O, 37g; JG 1a; JG 1b; Jan 269; Coe 251; Grof 290; A 42A, 48 add.; JG 1c add.; JG 2c add.]
II-3
|
17642 |
stuitbeen |
staartsbeen:
(staartbeen)
staətsbiən (P175p Gingelom),
staartschroef:
statsxrof (P175p Gingelom)
|
stuitbeen [gatschenk, stietje, startschroef] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
33643 |
stuk grond |
stuk:
støk (P175p Gingelom),
veld:
vęlt (P175p Gingelom)
|
Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.]
I-8
|
33230 |
suikerbiet |
biet:
bīt (P175p Gingelom),
robiet:
rǝbīt (P175p Gingelom),
suikerbiet:
sukǝrbit (P175p Gingelom),
sukǝrbīt (P175p Gingelom),
sukǝrbīǝt (P175p Gingelom)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b]
I-5
|
17735 |
suizen van de oren |
tuiten:
totə (P175p Gingelom),
zuilen:
zøͅələ (P175p Gingelom)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20745 |
taart |
taart:
Syst. Frings
tūət (P175p Gingelom),
tū̞ət (P175p Gingelom)
|
Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
19667 |
tafel |
tafel:
tōͅfəl (P175p Gingelom)
|
de tafel afvagen [ZND 32 (1939)]
III-2-1
|
33632 |
takkenbos, bussel hout |
bussel:
bussel (P175p Gingelom),
mutsaard:
ps. boven de # moet nog een ^ staan; deze combinatieletter kan ik niet maken/omspellen!
mətəxoͅ^ət}* (P175p Gingelom)
|
inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)]
I-7
|
33777 |
tand, tanden |
tand(en):
tãnt (P175p Gingelom
[(mv tān)]
)
|
Achter het codenummer van de plaats is de meervoudsvorm vermeld. Voor een aantal plaatsen beschikken wij evenwel alleen over de enkel- of meervoudsvorm; deze laatste citeren wij als eerste. [JG 1a, 1b; N 8, 17]
I-9
|