20730 |
vlaai met deegdeksel |
taart:
toet (P175p Gingelom),
Syst. Frings
tūət (P175p Gingelom),
tū̞ət (P175p Gingelom)
|
een dikke appeltaart met deksel [ZND 32 (1939)] || Vla met deksel van deeg (dekselvlaoj, slof, toeslaag?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20731 |
vlaai met reepjes deeg |
latjesvlaai:
Syst. Frings
leͅtjəs˃vlaəi̯ (P175p Gingelom),
leͅtjəs˃vla͂əi̯ (P175p Gingelom)
|
Vla waarover kruislings reepjes van deeg zijn gelegd (lödderkesvlaa?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Syst. Frings
spēͅi̯əs (P175p Gingelom),
spēͅəs (P175p Gingelom)
|
Vruchtenmoes dat op de vla gesmeerd wordt (spijs?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
hanno:
enno (P175p Gingelom, ...
P175p Gingelom)
|
vlaamse gaai [ZND 01 (1922)] || vlaamse gaai (meerkol) [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
30487 |
vlaggen |
rissen:
ręsǝ (P175p Gingelom)
|
Plaggen of zoden die als nokbedekking worden gebruikt. Tegenwoordig wordt de nok vooral afgedekt met behulp van vorstpannen. Zie ook het lemma 'Vorstpan' in wld II.8, pag. 86. [N F, 9; N 4A, 34b]
II-9
|
33283 |
vlas hagen |
hagen:
hāǝgǝ (P175p Gingelom)
|
Het op rijen zetten van vlas. In de twee Leuvense vragenlijsten is gevraagd naar het "hagen" van vlas of stenen (voor dit laatste zie aflevering II.8, lemma Hagen); wanneer is aangegeven dat de opgave op stenen betrekking heeft, is deze hier weggelaten. [L 1, a-m; L 26, 10]
I-5
|
30183 |
vlechtlatten |
vitslatten:
vętslatǝ (P175p Gingelom)
|
Latten die op korte afstand van elkaar verticaal tussen de regels bevestigd worden. Door de latten worden vervolgens de twijgen gevlochten. [N 4A, 53a; N 31, 45d; Vld]
II-9
|
30184 |
vlechttwijgen |
vitsstekken:
vętsstɛkǝ (P175p Gingelom)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
33784 |
vlees- en spieraanzetting links en rechts op de borst |
borstspieren:
bǫstspīrǝ (P175p Gingelom),
kussens:
kø̜sǝs (P175p Gingelom)
|
[N 8, 11; N 8, 31 en 32.2]
I-9
|
34388 |
vleesschaap |
vleesschaap:
vlii̯sskōp (P175p Gingelom)
|
Schaap van een ras dat vooral goed is voor het vlees. [N 77, 1h; monogr.]
I-12
|