e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boerenvlaai boerenvlaai: Syst. Frings  būrəvlaəi̯ (Gingelom), vlaai: Syst. Frings  vla͂əi̯ (Gingelom) Grote boerenvla (vlaam?) [N 16 (1962)] III-2-3
boerenzwaluw, zwaluw zwalver: zwɛləvərs (Gingelom) zwaluw (mv.) [RND] III-4-1
bolle wangen zwabberkaken: zwabərkakə (Gingelom) wang: bolle wangen [toetwange, zwabberkaken, volle maan] [N 10 (1961)] III-1-1
bolster van de okkernoot bolster: bolster (Gingelom) bolster (van) [ZND 33 (1940)] I-7
bont en blauw slaan blauw en zwart slaan: blaou ɛɛn zwat Xəslaogə (Gingelom) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
boog boo: boͅ.u (Gingelom), boog: boog (Gingelom, ... ), center: sɛdǝr (Gingelom) boog [RND] || Gebogen holronde overdekking van een muuropening. Bogen worden vooral toegepast bij overspanningen die groter zijn dan 1 meter of bij zware belasting. Zie ook afb. 52. Met het woordtype 'segmentboog' wordt een boog in de vorm van een cirkelsegment aangeduid. De woordtypen 'strekboog', 'strek' en 'scheitrechte boog' worden gebruikt voor een boog met een horizontale welflijn. In L 290 en L 291 werd een halfronde boog zonder ramen vaak als ontluchting in de gevels van schuren of stallen aangebracht. Men noemde dit: 'een halve maan' ('ǝn halǝf mǭn'). In Q 121 werd in het midden van de boog dikwijls een ornament of kijlvormige gevelsteen geplaatst. Zie ook het lemma 'Sluitsteen'. [N 32, 16a; N 32, 17a; N 4A, 40a; monogr.] || Hoe heet een boog dien de kinderen maken van een buigbaren stok en een koord? [ZND 32 (1939)] II-9, III-3-2
boomgaard boomgaard: boomgaard (Gingelom) I-7
boomstronk gatblok: xoət(blōk) (Gingelom) boomstronk, de stomp-met-wortels van een afgehakte boom [N 27 (1965)] III-4-3
boomwagen uts: øts (Gingelom) Een kar die bestaat uit twee grote wielen, een as en een lange dissel. Deze kar wordt gebruikt om bomen en andere lange, zware voorwerpen te vervoeren, die men onder de as met een ketting bevestigt. De as tussen de wielen is niet recht, maar als een halve cirkel naar boven gebogen. De boomstam wordt boven in de halve cirkel opgehangen. De boomwagen wordt meestal door twee paarden.getrokken. In het grootste deel van Belgisch Limburg gebruikt men voor de boomwagen een benaming die tot het woordtype huurst kan worden herkend (zie Verstegen 1940). Omdat dit type zoveel vervormingen kende, is het hieronder opgesplitst in drie ondertypes (huts, uts, nuts). [N 17, 6 + 15b; N G, 51; N 50, 12b; JG 1d; L 1a-m; L 14, 20; L 32, 83; monogr.] I-13
boon, algemeen boon: bunǝ (Gingelom) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5