e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
garveband band: bānt (Gingelom  [(mv bān)]  ), bāt (Gingelom) In dit lemma zijn de opgaven opgenomen voor het algemene woord voor band om de schoof. In de Nijmeegse vragenlijsten is niet naar de band in het algemeen, maar apart naar de onderste band (N 15, 22a) en naar de bovenste band (N 15, 22b) gevraagd; zie de volgende twee lemma''s. Uit de opgaven voor deze twee vragen zijn hier de woorden voor "band" bijeengezet, te zamen met het materiaal uit de andere bronnen. In de volgende lemma''s komen de specifieke benamingen voor de twee banden ter sprake. In bijna alle gevallen in Belgisch Limburg is ook het meervoud van het type band gegeven; het is dan ook toegevoegd in dit lemma. Bij type writsel werd voor Q 196 en 196a toegevoegd: wrong of knoop aan de band van een garve. In kaart 43 zijn de opgaven opgenomen die betrekking hebben op het aantal banden om de rogge (resp. koren-)schoof en om andere schoven. Het materiaal is aangevuld met dat van Goossens 1963, krt. 31. Zie afbeelding 7, a. [JG 1a, 1b, 2c; monogr.; add. uit N 15, 22a; A 23, 16; Lu 2, 34.2] I-4
gat in een klein dakschild uilegat: ø̜lǝgǭt (Gingelom) In het kleine dakschild (boven de korte gevel) van een schilddak treffen we vaak een gat (soms een luik) aan om de zolder te beluchten en te belichten. De benamingen zijn vaak, vanwege functionele overeenkomst, dezelfde als voor het venster onder een dakwelving (zie dat lemma, 4.2.13). [N 4A, 45a; N 4, 26c] I-6
gebakje gteau-tje: Syst. Frings  gatōͅəkə (Gingelom), pat-tje: Syst. Frings  patēͅi̯kə (Gingelom), Syst. Frings Opgevuld en niet droog zoals een koekje  patēͅəkə (Gingelom) Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)] || Welke benamingen kent u voor koekjes (kaffekoekje, sterreke, waterpletske, peekverjenneke, knapkoek?) Wat zijn de verschillen tussen deze? [N 16 (1962)] III-2-3
gebakken aardappelen patattenschijfjes: Syst. Frings  pətatəsxøfkəs (Gingelom, ... ) In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)] III-2-3
gebit gebit: goei gebit (Gingelom), gǝbęt (Gingelom) een gaaf gebit, het gebit van de oude man is nog helemaal gaaf. [ZND 45 (1946)] || Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] I-9, III-1-1
gedrongen persoon geblokte, een -: t es nə gəbloͅktə (Gingelom) gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1
gedrongen postuur geblokt: ə es gəbloͅkt (Gingelom) gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)] III-1-1
gedrukt gedouwd: gǝdāǝt (Gingelom), gedrukt: gǝdrø̜kt (Gingelom) Een slecht passend tuig - vooral het gareel bij het trekken - drukt door op de huid. Het paard krijgt drukwonden en vlekken. Vgl. het lemma ''witte vlekken'' (7.34). [N 8, 94b] I-9
geerakker kortvoor: kǫt˲vōr (Gingelom), kortvoren: kǫt˲vǫu̯rǝ (Gingelom), kǫt˲vǭ ̝ǝrǝ (Gingelom) Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.] I-1
geeuwen gapen: gapə (Gingelom), gāəpə (Gingelom), goapen (Gingelom) gapen [N 10 (1961)] || geeuwen (als men slaperig is) [ZND 34 (1940)] III-1-2