e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
gegraven waterloop geul: xø̜u̯l (Gingelom) In het algemeen is in dit lemma sprake van een gegraven waterloop als afscheiding of om overtollig water af te voeren of om te bewateren. In dialectenqu√™tes zijn er veel vragen gesteld naar de benamingen voor een sloot, graaf of gracht. In de antwoorden bleek veel overlap te zitten. Het gaat hier om waterlopen die verschillend van breedte kunnen zijn. Omdat de antwoorden hierover niet eenduidig waren, was het niet mogelijk aan een begrip een vaste breedte toe te kennen. Algemeen kan men zeggen dat een gracht een bredere sloot is, een graaf een wat bredere, vaak droge sloot, en dat een goot, grub en zouw wat smallere waterlopen zijn. Het overeenkomstige bij alle waterlopen is dat ze gegraven zijn. [N 27, 24; AGV, m1; A 20, 1c; A 20, 1d; A 10, 21; A 2, 48; L 24, 27; L 1a-m; L 36, 4; L A1, 62; Lu 1, 5; R 14, 23j; S 11, 33; monogr.] I-8
gehakt gekapt: Syst. Frings  gəkapt (Gingelom, ... ) Fijngehakt vlees (bilber?) [N 16 (1962)] III-2-3
gehurkt zitten op zijn hukken zitten: op sən āəkə zi̯tə (Gingelom), oͅp zən òkə zettə (Gingelom) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
geit geit: gęi̯t (Gingelom) Geit in het algemeen. Ten aanzien van germ merken enkele informanten (L 292 (Heythuysen), Q 99 (Meerssen), 111* (Ransdaal)) op dat hiermee een vrouwelijke geit wordt bedoeld. Zie afbeelding 7. [N 77, 74; L 14, 32; A 9, 20; JG 1a, 1b; Wi 7; NE I, 16; AGV, m3; Gwn 5, 13; Vld.; monogr.; S, Q 105 add.; S 10, add.] I-12
geitenmelksepap geitenmelkpap: Syst. Frings  gēͅətəmēͅləkpap (Gingelom), gɛ̄(ə)təmēləkpap (Gingelom) Pap van geitemelk (mienekespap?) [N 16 (1962)] III-2-3
gekookte hersens hossen: Syst. Frings  oͅsə (Gingelom, ... ) Gekookte hersens (frikkedellen, sepieten?) [N 16 (1962)] III-2-3
gekruld haar krulhaar: kroͅloər (Gingelom), kroͅlòr (Gingelom) gekruld haar [N 10 (1961)] III-1-1
geld geld: eis papa zen jas en mama eur geld, papa zen kaa en papa zennen ond (Gingelom), geld (Gingelom), geͅlt (Gingelom), Mama, bij wee moet ich geld haolen (Gingelom), xaelt (Gingelom) geld [RND], [ZND 44 (1946)] || geld opdoen (opmaken) [RND] || Hier is vader zn jas en moeder haar geld; vader zn doe en vader zn hond [ZND 44 (1946)] || Moeder, bij wie moet ik geld halen ? [ZND 44 (1946)] III-3-1
gelijken (op) gelijken: gelijken (Gingelom) gelijken [ZND 25 (1941)] III-4-4
gelijkspelen quitte (fr.): Gg. we zijn -: we zijn effen.  kit (Gingelom) Quitte. III-3-2