e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hopen spreiden openbreken: [openbreken] (Gingelom), uiteensmijten: ātiǝnsmē̜i̯ǝtǝ (Gingelom) Het uiteengooien van de middelgrote soort hopen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: hopen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 109] I-3
horen horen: y(3)̄rə (Gingelom), yərə (Gingelom) horen [N 10b (1961)] III-1-1
horens hoornen: hø̄i̯n (Gingelom) Vraag N 77, 21 luidt: "Hoe noemt u de horens van het schaap, als het ras die heeft?" De informant uit L 265 (Meijel) merkt op dat ze niet vaak voorkomen. [N 77, 21] I-12
horizontale sluitbalk van een poort sluithout: slāthōt (Gingelom), sluitstuk: slātstø̜k (Gingelom) Een losse balk, soms een stevige stok, die horizontaal wordt aangebracht achter de beide poortvleugels door hem achter haken te leggen. Zo is de gehele poort gesloten. Deze afsluiting bevindt zich meestal ter halve hoogte. Door functionele overeenkomst kunnen sommige benamingen ook in gebruik zijn voor andere afsluitingen. [N 5A, 54a; N 4A, 48; monogr.] I-6
horloge horloge: ərlo.uḍə (Gingelom), ’n gauw erloge (Gingelom) een gouden horloge [ZND 27 (1938)] || horloge: horloge III-1-3
houden van houden van: hee hield veul van Papa en Mama, van Pa en Mam, van NOnk en Tant, van de Miester en de Geboerman, van de schrijnwerker (Gingelom) Hij houdt veel van Vader en Moeder, van Pa en Moe, van Oom en Tante, van Meester en Buurman, van den Timmerman [ZND 44 (1946)] III-3-1
houten eg hout[eg]: ō(ǝ)t[eg] (Gingelom) De oude drie- of vierhoekige eg met houten hoofd- en dwarsbalkjes, waarin houten, later ook ijzeren tanden zaten; zie afb. 51, 52, 53 en 54. Waar men een houten eg gebruikte als onkruideg en/of als zaadeg, is aangegeven in de desbetreffende lemmata. Hieronder is de vorm die de houten eg ter plaatse kon hebben, voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor het woord(deel) ''eg'' resp. ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a; JG 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N J, 10; A 13, 16b; div.; monogr.] I-2
houtsplinter spalkje hout: sxalǝpkǝ ho ̝ǝt (Gingelom) Afgesprongen of afgeslagen klein stukje hout. [N 55, 188a-b; RND 6; L monogr.; monogr.] II-12
huid vel: vel (Gingelom), ət feͅl (Gingelom) huid, vel [N 10b (1961)] III-1-1
huidschilfers blaar: blor (Gingelom), schilfers: sxi̯lfərs (Gingelom) schilfers op de huid [blusters] [N 10 (1961)] III-1-2