e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gingelom

Overzicht

Gevonden: 1973
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kraag col (fr.): kol (Gingelom) col: col III-1-3
kraaltjes kraaltjes: krø.əlkəs (Gingelom), kralen: kroͅ.ələ (Gingelom) kraaltjes [RND] III-3-2
kraan van de metalen gierton kraan: krǭǝn (Gingelom) De kraan van de zinken gierton bestaat uit een korte, met een schuif of klep te sluiten buis, die van achteren voorzien is van of zich voortzet in een schuine of opgebogen lip of plaat. Als de kraan geopend is, stroomt de gier uit de ton tegen deze lip op waardoor zij zich in een wijde boog verspreidt. De in dit lemma opgenomen termen hebben achtereenvolgens betrekking op de kraan, het sluitstuk als geheel, het gierverspreidend onderdeel daarvan en de schuif of klep waarmee de kraan geopend en gesloten wordt. [JG 1a + 1b; N P, 6; N 11A, 54c; monogr.] I-1
krabben jeukselen: jy(3)̄əksələ (Gingelom), kretsen: kreͅtsə (Gingelom, ... ) krabben: schuren, krabben tegen jeuk [schobbe] [N 10 (1961)] || krabben: zijn hoofd krabben tegen jeuk [kraowe] [N 10 (1961)] III-1-2
krakeling krakeling: Syst. Frings  kra͂əkəle̞ŋ (Gingelom), pain de grec: Syst. Frings  pēͅi̯n də greͅk (Gingelom) Krakeling (britsel, ring?) [N 16 (1962)] III-2-3
krampig (het heeft de) kramp: kram (Gingelom) Gezegd van een paard dat kramp in de benen heeft. Vooral als de paarden een tijdje gestaan hebben, zijn ze erg stijf in de achterpoten. Het paard gaat als een haan. Zie ook het lemma ''hanetred'' (7.29). [N 8, 94c] I-9
krentenbol brioche (fr.): Syst. Frings  brioͅš (Gingelom), brioche-tje: Syst. Frings  brioͅsxə (Gingelom) Krentenbroodje, krentenbol (krintenbol, briosj, krennee, krennie?) [N 16 (1962)] III-2-3
krentenbrood krentenbrood: Syst. Frings  kreͅntəbrū̞ət (Gingelom), krentenmik: Syst. Frings  kreͅntəmek (Gingelom), kreͅntəme̞k (Gingelom) Krentenbrood (krintemik, kramiek, beezenbrood, rezienemik, lippert, pruukesweg?) [N 16 (1962)] III-2-3
kreukelen gapen: gaopt (Gingelom) Hoe noemt men het wanneer een kleed dat niet past, zich in plooien zet ? [ZND 32 (1939)] III-1-3
kreupel zijn (het is/staat) kreupel: krø̜̄pǝl (Gingelom) [JG 1a; N 8, 62k en 94f] I-9