e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Godschei

Overzicht

Gevonden: 940

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
aardappelogen ogen: ugǝ (Godschei) De donkergekleurde puntjes aan de aardappelvrucht waarin de uitlopers zich vormen. Ze worden bij het schillen weggehaald; de aardappels worden dan "gepit" of "geput". [JG 1a] I-5
aardappelschil schil: sxęl (Godschei) Het velletje van de vrucht van de aardappel. [JG 1a, 1b; monogr.] I-5
aardappelstruik struik: strǭ.k (Godschei) Het geheel van de aardappelplant of aardappelbos: wortels, stengels. bladeren en bloemen. In het lemma en op de kaart is aangetekend waar zich de opvallende monoftong /u/ bevindt in struik, terwijl men een diftong of palatalisering zou verwachten; zie Stevens 1951, 249. Voor de fonetische documentatie van de typen aardappel en patat, zie het lemma Aardappel. [N 12, 5; JG 1a, 1b; A 23, 17c; Lu 1, 17c; monogr.] I-5
aars kont: kǫ.nt (Godschei) [JG 1a, 1b; N 8, 13, 32.9 en 35] I-9
achterhaam achterhaam: a.xtǝrām (Godschei) Samenstel van riemen dat op het achterwerk van het paard wordt gelegd en dient om de kar achteruit te stoten. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 74; monogr.] I-10
achterknie vars: va.s (Godschei) Uitstekend achterpootsgewricht van het paard. Een gedeelte van de termen duidt niet de uit- maar de insprong of knieholte aan. Zie afbeelding 2.40. [JG 1a, 1b, 2c; N 8, 32.1, 32.5, 32.9, 32.10, 32.11 en 32.12] I-9
achteruit achteruit: axtǝrǭǝ.t (Godschei), hup-terug: hęp tryq (Godschei), terug: tryq (Godschei) Voermansroep om het paard achteruit te doen gaan. [JG 1b; N 8, 95l en 96; L B 2, 254; L 36, 81b; monogr.] I-10
achteruittrappen achteruitstampen: ā.xtǝrø̜tsta.mpǝ (Godschei), de kont uitgooien: dǝ kǫnt ˱ǭ.t˲gui̯ǝ (Godschei) Met één of beide achterpoten achterwaarts trappen. [JG 1a; N 8, 70a en 72] I-9
achterwand hoofdbred: hyt˱brēr (Godschei) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
afgeroomde melk afgelaten melk: āfxǝlōǝtǝ mę.lǝk (Godschei), afgeroomde melk: ā.fxǝrumdǝ męlk (Godschei) De vloeistof die overblijft als de melk ontroomd is. [A 7, 15 en 17; A 23, 4a; L 27, 29; JG 1a, 1b; L 1u, 103; Lu 1, 3 en 4a; monogr.] I-11