20514 |
leverworst |
leverworst:
lī.əvərwoͅ.s (Q002a Godschei),
witte worst:
wīətə woͅ.s (Q002a Godschei)
|
leverworst [Goossens 1a (1955)], [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
17647 |
lies |
liest:
list (Q002a Godschei),
(mv)
listǝ (Q002a Godschei)
|
De twee huidplooien die de grens vormen tussen het onderste gedeelte van de buik en het bovenste gedeelte van het been. Zie afbeelding 2.28. [JG lb; N 8, 32.10] || Het vel of vlies rond een windei. [JG 1b, 1c, 2c]
I-12, I-9
|
17617 |
lip |
lip:
lep (Q002a Godschei)
|
Zie afbeelding 2.8 en 2.10. [JG 1a, 1b]
I-9
|
31599 |
lip van een hoefijzer |
lip:
le ̝p (Q002a Godschei)
|
Het opstaand lipvormig gedeelte aan de voorzijde aan het hoefijzer. De lip voorkomt het naar achter opschuiven van het hoefijzer. Zie ook afb. 222. Ook aan de zijkanten van het hoefijzer kunnen lippen worden aangebracht. Dit gebeurt als het paard brokkelende hoeven heeft of wanneer het hoefijzer de neiging heeft naar binnen te verschuiven. Zie ook het lemma ɛbrokkelhoefɛ in WLD i.9, pag. 102.' [N 33, 356; JG 1b; monogr.]
II-11
|
34133 |
loeien van de koe in het algemeen |
blaken:
blākǝ (Q002a Godschei),
keken:
kīǝkǝ (Q002a Godschei)
|
[N 3A, 5a; JG 1a, 1b; Gwn V, 8; Wi 57; monogr.]
I-11
|
33813 |
lomp paard |
hij leert niet:
hę līǝ.rt ni (Q002a Godschei)
|
[JG 1a; N 8, 62h]
I-9
|
17817 |
lopen |
lopen:
loepe (Q002a Godschei),
lupǝ (Q002a Godschei)
|
lopen: Hebt ge Klaas zien lopen ? [ZND 44 (1946)] || Uit de gevraagde toelichting en bij vraag N 8, 82 blijkt dat gaan de betekenis van "stappen", "stapvoets gaan" heeft, lopen die van "snel lopen" of "draven". [JG, 1b; N 8, 81a en 82]
I-9, III-1-2
|
31582 |
luns |
cale:
kal (Q002a Godschei),
spie/spij:
spęj (Q002a Godschei)
|
Metalen spie die door een gat in het uiteinde van de wagenas wordt gestoken om te verhinderen dat het wiel van de as kan afdraaien. Zie ook afb. 216. [N G, 50c; N 17, 63; JG 1a; JG 1b; Wi 13, add.; L 39, 22, add.; div.]
II-11
|
28508 |
maagdenzwerm |
zwermzwerm:
zwɛrǝmzwę.rǝm (Q002a Godschei)
|
Eerste zwerm uit een bijenvolk dat zelf dat jaar uit een normaal afgevlogen voorzwerm is ontstaan. [N 63, 37b; JG 1a+1b; JG 2b-5, 8; N 63, 37e; A 9, 6; monogr.]
II-6
|
33057 |
maaidorser |
zelfbinder:
zɛ.lǝf˱be.nǝr (Q002a Godschei)
|
Deze machine dorst niet alleen, maar maait het eerst af, dorst het vervolgens, en bindt het stro ook tot pakken bijeen. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|