id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
25026 | groen (kleur) | groen: gruun (Gorsem, ... ) | groen [ZND 01 (1922)], [ZND 35 (1941)] III-4-4 |
20346 | grootmoeder | bonne (fr.): bonne (Gorsem), grootma: grootma (Gorsem) | grootmoeder [ZND 35 (1941)] || grootmoeder (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2 |
20288 | grootvader | bon-papa: boupapa (Gorsem), grootpa: grootpa (Gorsem), grootpapa: grootpapa (Gorsem) | grootvader [ZND 35 (1941)] || grootvader (gemeenzaam/kindertaal) [ZND 35 (1941)] III-2-2 |
33317 | grote boerderij | geleg: gǝlēx (Gorsem) | Als grootte-aanduiding geven de informanten doorgaans "minstens 10 hectare" op; soms noemt men ook de maximum-grootte erbij, bijvoorbeeld: "van 20 tot 40 ha". Het aantal paarden is vaak ook criterium om van een "groot bedrijf" te spreken, bijvoorbeeld "boerenhof met paarden" (L 213). In het Leuvens materiaal, lijst 35, vraag 59 is gevraagd naar geleg of geleeg, met de betekenis "boerderij met grote landerijen". Naast specifieke termen vindt men tussen de opgaven ook enige omschrijvingen, vooral met behulp van het bijvoeglijk naamwoord groot. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c en 3a; L 22, 1a; L 35, 59; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6 |
21331 | gulden | gulden: gulden (Gorsem) | gulden [ZND 35 (1941)] III-3-1 |
23267 | gulden mis | gulden mis: de gulden mis (Gorsem) | Gulden mis (op Quatertemper woensdag in de advent). [ZND 35 (1941)] III-3-3 |
33948 | haamspanen | haamspanen: hǭmspǭnǝ (Gorsem) | De twee doorgaans houten hoofdbestanddelen van het haam die de hals van het paard omsluiten. Ze worden uit elkaar geschoven om het haam op te zetten en vastgemaakt door het haamslot (cf. lemma Haamslot). Op deze haamspanen zijn de trekhaken of trekogen bevestigd (cf. lemma Trekhaken, trekogen) waaraan de strengen worden vastgemaakt. Het meervoud van spaan kan door een uitgang (een letter of lettergreep achter de stam van het woord; -s, -en, -er,...) en/of umlaut (klinkerwijziging) gevormd worden. Voor de volgende plaatsen werden beide mogelijkheden opgegeven, die ook allebei zijn opgenomen: L 271, L 295, P 57, P 58, P 118, P 175, Q 71, Q 101, Q 111, Q 157a, Q 182, Q 204. In het grootste gedeelte van het umlautgebied hebben we te maken met een klankwettige umlaut van Wg â , maar in West-Haspengouw en in het noorden van Nederlands-Limburg gaat het om een analoge umlaut in de meervoudsvorming van woorden met Wg â, zoals bij p‹l ''paal'' - p›l ''palen''. Bovendien zijn, wat betreft de gegevens uit bron JG 1a, 1b, zowel enkelvouds- als de meervoudsvormen opgenomen, om meer gegevens aan te bieden over de meervoudsvorming d.m.v. een uitgang en/of umlaut. [JG 1a, 1b, 2b, 2b, 2c; N 13, 2; N 36, 8; monogr.] I-10 |
18791 | haken | crocheteren (<fr.): kersteeren (Gorsem) | Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] III-1-3 |
18256 | handschoen | haas: een haas (Gorsem), een paar hasen (Gorsem) | een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] III-1-3 |
32977 | haver | haver: hǭvǝr (Gorsem) | Avena sativa L. Men zaait ongeveer 200 kg haver per hectare. Zie afbeelding 1, b. [JG 1a, 1b; A 2, 31; L 35, 101; L lijst graangewassen, 3; Wi 50; monogr.; add. uit N 15, 1a] I-4 |