34584 |
achterwand |
hoofdstuk:
(mv)
hytstɛkǝ (P116p Gorsem)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
17722 |
afloeren, bespieden |
afletten:
afletten (P116p Gorsem)
|
iets bespieden [ZND 32 (1939)]
III-1-1
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
beteendoen:
bǝdīndun (P116p Gorsem),
uitrollen:
uitrollen (P116p Gorsem)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vallen (P116p Gorsem)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
33655 |
akkergrens, grensvoor |
reen:
riǝn (P116p Gorsem)
|
De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.]
I-8
|
23254 |
altaar |
altaar (<lat.):
op den altaar (P116p Gorsem)
|
Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|
20656 |
andijvie |
andijvel:
anduivel (P116p Gorsem, ...
P116p Gorsem)
|
[ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
28580 |
angel |
angel:
aŋǝl (P116p Gorsem)
|
Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.]
II-6
|
24403 |
angel van bij of wesp |
angel:
angel (P116p Gorsem)
|
angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)]
III-4-2
|
23259 |
angelusklok |
angelusklok:
de angelusklok luid (P116p Gorsem)
|
De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)]
III-3-3
|