e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gorsem

Overzicht

Gevonden: 349

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
achterwand hoofdstuk: (mv)  hytstɛkǝ (Gorsem) De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enqu√™te opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.] I-13
afloeren, bespieden afletten: afletten (Gorsem) iets bespieden [ZND 32 (1939)] III-1-1
aftrekken, uitwinnen beteendoen: bǝdīndun (Gorsem), uitrollen: uitrollen (Gorsem) Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i] I-4
afvallen van bladeren vallen: vallen (Gorsem) afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)] III-4-3
akkergrens, grensvoor reen: riǝn (Gorsem) De grens tussen twee afzonderlijke akkers in de vorm van een diepe voor die met de ploeg getrokken wordt. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen øvoorŋ resp. øvoordŋ het lemma ɛploegvoorɛ (wld I.1, blz. 105-106).' [N 11, 56; N 11A, 120; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; L B2, 268; L 24, 27; L 41, 24; monogr.] I-8
altaar altaar (<lat.): op den altaar (Gorsem) Op het altaar (let op het geslacht!) [ZND 32 (1939)] III-3-3
andijvie andijvel: anduivel (Gorsem, ... ) [ZND 01 (1922)] [ZND 32 (1939)] I-7
angel angel: aŋǝl (Gorsem) Het verdedigingsmiddel van de bij dat zich aan het achterlijf bevindt. Het is een scherp, hol spiesje, van weerhaakjes voorzien en verbonden met een gifblaasje. Hiermee steken moer en werkbij. De dar mist dit wapen. [N 63, 73a; L 32, 26; JG 1a+1b; monogr.] II-6
angel van bij of wesp angel: angel (Gorsem) angel, van bij of wesp [ZND 32 (1939)] III-4-2
angelusklok angelusklok: de angelusklok luid (Gorsem) De angelusklok luidt. [ZND 32 (1939)] III-3-3