e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Gorsem

Overzicht

Gevonden: 349
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kippen -werkwoord gekipt (volt. deelw.): gǝkept (Gorsem) De eierschaal doorprikken, zich uit de eierschaal bevrijden, gezegd van kuikens in het ei. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
kleerkast garderobe: geͅldərōbə (Gorsem) kleerkast [ZND 34 (1940)] III-2-1
kletsen lameren: Van Dale: lameren, (gew.) kletsen, de tijd verbabbelen.  lameeren (Gorsem) zij praten, kletsen, babbelen de hele dag [ZND 41 (1943)] III-3-1
knijpen pitsen: pitsen (Gorsem) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] III-1-2
knoeien, morsen, bevuilen besmodderen: besmodderen (Gorsem) bevuilen [ZND 32 (1939)] III-4-4
knolraap, raap raapje: rǭpkǝ (Gorsem), rapen: rǭpǝ (Gorsem) Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20] I-5
knorrepot brommer: ne brommer (Gorsem) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] III-1-4
koekenhort, vlaaienhort rooster: rȳstǝr (Gorsem) Doorgaans van witte wissen gevlochten onderzetter, waarop vers gebakken vlaaien of pannenkoeken worden gelegd om af te koelen. [N 40, 97; N 40, 118; N 40, add.; L 1u, 100; L 1a-m; L 35, 107; monogr.] II-12
koestal koestal: kā[stal] (Gorsem) De stal bestemd voor het rundvee. Soms zijn er voor ouder vee en kalveren aparte stalruimten. Meestal zijn de koestal en de kalverstal in één ruimte, die in zijn geheel "de koestal" wordt genoemd. Men kan de koestal echter ook opvatten als dat deel van de stal waar de koeien staan. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). [N 5A, 33; N 5, 105g; JG 1a en 1b; A 10, 9a; L 38, 24; R (s] I-6
kolengruis gruis: greus (Gorsem) gruis van kolen [ZND 35 (1941)] III-2-1