30450 |
ploegen |
akkeren:
ákǝrǝ (P116p Gorsem)
|
Bouwland met de ploeg bewerken. De termen in dit lemma worden geacht toepasselijk te zijn op het ploegen in het algemeen. Hiervoor is lang niet overal een aparte, semantisch neutrale term in gebruik. Meestal blijkt daar het plaatselijke woord voor het ploegen van de zaaivoor ook aangewend te kunnen worden voor het ploegen in het algemeen. Van de onderstaande termen kunnen ploegen, akkeren, bouwen e.d. doorgaans zowel absoluut ("morgen ga ik ploegen") als ook in verbinding met een object (de akker, het land, een stuk) gebruikt worden. De met om- samengestelde woorden aan het eind van het lemma hebben steeds een object: meestal de akker e.d., soms een onder te ploegen gewas. Voor omdoen in de zin van ondiep ploegen, zie men het betreffende lemma. [N 11, 41; N 11A, 106; JG 1a + 1b; JG 2a-1, 7; A 20, 1b; A 23, 1c; A 27, 24a; A 33, 17; Gwn 7, 1; S 28; Wi 38; Lu 1, 1c; Lu 5, 24a; L 34, 46; monogr.]
I-1
|
21569 |
politie |
policen (<fr.):
de polissen hebben hem aangeha (P116p Gorsem)
|
De politie heeft hem aangehouden. [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18292 |
polsmof |
moffel:
moffel (P116p Gorsem)
|
een polsmof - korte, gebreide stukken, die over de voorarm worden aangetrokken tegen de koude [ZND 34 (1940)]
III-1-3
|
20911 |
pruim |
pruim:
prijm (P116p Gorsem)
|
[ZND 34 (1940)]
I-7
|
18926 |
prutsen |
frutselen:
frutselen (P116p Gorsem)
|
Frutselen (met kleinigheden bezig zijn). [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
33624 |
putgalg |
wippost:
weppost (P116p Gorsem)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33633 |
puthaak |
staak:
stāk (P116p Gorsem)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|
33577 |
radijs |
radijs:
radijs (P116p Gorsem)
|
[ZND 41 (1943)]
I-7
|
32189 |
radmaker |
ramaker:
rǭmǭkǝr (P116p Gorsem)
|
Vakman die gespecialiseerd is in het maken van houten wielen voor karren en wagens. Reparaties aan de houten wielen konden niet alleen door de wagenmaker, maar ook door de timmerman/schrijnwerker worden uitgevoerd. Zegslieden uit de volgende plaatsen gaven dit antwoord: Paal (K 357), Neerpelt (L 312), Overpelt (L 314), Kaulille (L 316), Neeroeteren (L 368), Maaseik (L 372), Opoeteren (L 415), Meldert (P 45), Duras (P 115), Ulbeek (P 121), Hoepertingen (P 188), Waasmont (P 211), Veldwezelt (Q 91), ɛs-Herenelderen (Q 168). De metalen onderdelen voor de kar- en wagenwielen, zoals de wielbanden en de asbus werden vaak door de lokale smid geleverd. Hij voerde daar ook reparaties aan uit. Dit laatste was volgens informatie van de zegslieden het geval in Heppen (K 316), Beringen (K 358), Neerpelt (L 312), Bocholt (L 317), Gruitrode (L 366), Neerglabbeek (L 367), Ulbeek (P 121), Sint-Truiden (P 176), Hasselt (Q 2), Genk (Q 3) en Neerharen (Q 96c). Zie verder ook de paragraaf over de vaktaal van de karsmid in wld II.11, pag. 128-139.' [N G, 1b; N G, 2; L 34, 18; monogr.]
II-12
|