34586 |
lamoen |
kerstel:
kęrstęl (L326p Grathem)
|
Het voorstel in z''n geheel: de twee berries en de verbindingsscheien. De benaming voor het lamoen komt voornamelijk voor in het zuidoosten van Belgisch Limburg en in het zuiden van Nederlands Limburg. [N 17, 50b + 90; N G, 54b + 56h + 64a; JG 1a; JG 1b; JG 1d; JG 2c; L 32, 63; L 34, 10; A 27, 20; Lu 5, 20]
I-13
|
19485 |
lampenpit |
lemmet:
leementj (L326p Grathem),
wiek:
wēk (L326p Grathem)
|
lampenpit [Roukens 14 (1937)] || lampepit van katoen in een petroleumlamp (limet, lemmet, lemment, lemmert) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
21232 |
landauer -> sjees? |
sjees (<fr.):
sjîes (L326p Grathem)
|
een vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijke beweegbare voor- en achterkap [landauer] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
33640 |
landerijen |
akker:
akǝr (L326p Grathem),
boerengoed:
boerengoed (L326p Grathem),
land:
lanjtj (L326p Grathem)
|
Het geheel van bebouwde akkers, weilanden en velden, behorend bij een boerderij. [N 6, 33a; N 5A, 76d; A 10, 3; A 11, 4; A 20, 1b; JG 1b, 1d; L 37, 11a; L 38, 23; L 44, 27; Vld.; monogr.]
I-8
|
18329 |
lang schortlint |
bindsnoer:
bindjsneur (L326p Grathem)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18286 |
lange broek |
boks:
böks (L326p Grathem)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24733 |
lange dunne tak |
gard:
WLD
gēērt (L326p Grathem)
|
Een lange dunne tak (geert) [N 82 (1981)]
III-4-3
|
18368 |
lange grijze kous |
slachterssok:
slegterszök (L326p Grathem)
|
kousen, lange grijze ~ die door slagers (beenhouwers) over de broekspijpen worden gedragen [beenhouwerskousen] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18367 |
lange kleurige herenkous |
lange manshoos:
lange manshooze (L326p Grathem)
|
mannenkousen, lange kleurige ~ (vero) [hooze] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18599 |
lange onderbroek? |
onderboks:
ongerbóks (L326p Grathem),
oongerbooks (L326p Grathem)
|
Lange onderbroek voor mannen. [DC 62 (1987)] || onderbroek, lange ~ [N 25 (1964)]
III-1-3
|